Patroon:
Laurentius
Schotanus, Beschrijvinge van Frieslandt, ex. in Tresoar nr. 3187 a Gesch., 219, 17e-eeuwse aantekening in margine.
In 1482 is sprake van het ‘synt Katerinna lant’,
OFO I, nr. 320; vgl. Verhoeven, 81. maar deze vermelding zal de vicarie betreffen.
Bijzonderheden:
Op 23 maart 1472 verklaren de parochianen van Akkrum een regeling te hebben getroffen met de prior en het convent te Haske over de bediening van hun kerk, de keuze van de pastoor en rechten op bepaalde goederen van de kerk. Onder meer wordt bepaald dat het personaatschap met het pas-toorshuis en het huis van de ‘jongerschap’ (vicarie) over 20 jaren aan de parochianen zullen komen. Na dezelfde tijd zullen de parochianen vrij zijn een priester buiten de orde te kiezen die nochtans het consent van prior en convent zal moeten hebben.
Arch. Haskerconvent nr. 43 reg. 8.
Mol geeft aan dat het initiatief hiertoe van het convent uit gekomen moet zijn. De congregatie van Windersheim, waarbij het convent te Haske zich had aangesloten, wenste geen zielzorg in de parochiekerken. De parochianen hadden juist belang bij pastoors uit het convent omdat de kwaliteit van de kloosterlingen door de windesheimse hervorming verbeterd was. Het resultaat is blijkbaar een compromis geweest.
Vgl. Mol, De Friese huizen, 79.
Wanneer het (augustijner) klooster rechten verwierf op de kerk inclusief de pastorie en de vicarie is onbekend. In 1315 behoort Akkrum tot de kerken die de bisschop aan zich houdt bij het treffen van een regeling met de commanderij te Nes.
ARDOU nr. 2291; Berkelbach van der Sprenkel nr. 309.
Reeds in 1472 is sprake van een vicarie alhier,
Arch. Haskerconvent nr. 43 reg. 8. terwijl de later als Andringaleen bekend staande prebende reeds vòòr 1476 moet zijn gesticht door Tyaerd Andringa.
FT, nr. 35.
1389
…brand
Arch. Klooster Klaarkamp nr. 60 reg. 3 (naamloos), fragment van de naam uit het zegelrandschrift (Tresoar, Zegelfoto nr. 1204).
pastoor alhier, was kanunnik van het convent te Haske.
OFO I, nr. 97; hij was ‘canonicus’ (dus kanunnik van het Haskerconvent) blijkens het zegelrandschrift (Tresoar, Zegelfoto nr. 743).
1464
Henrick Ade…
Arch. Klooster Aalsum nr. 17 reg. 32; ‘Ade…’ blijkens het zegelrandschrift (Tresoar, Zegelfoto nr. 887).
1472
Koenraad
Van Burmania, 2.
1474 - 1476
Waltia/Wolterus Johannis
komt in 1474
OFO I, nr. 247; volledige naam volgens het zegelrandschrift (Tresoar, Zegelfoto nr. 806). en 1476
OFO I, nr. 268. Hij heet hier Waltia en wordt door Sierksma (die het door Jorrit Andringa opgestelde en daar Waltia bezegelde testament dateert op 1496!) volkomen ten onrechte vereenzelvigd met Watse (Waltkia) Sierks Sierksma, heerschap, ov. 1499, Sierksma, k. 413. als pastoor alhier voor.
In 1481 verkoopt Sywert Jella Oenkama goederen in de Bantstermieden aan het convent te Haske. Van twee percelen is aangegeven dat hij ze kocht onder het zegel van heer Herman, die ook zijn pastoor was.
OFO I, nr. 306. In 1481 zegelt voor hem de pastoor alhier
OFO I, nr. 306. ; mogelijk is derhalve Herman hier te lokaliseren.
1480 - 1481
Jacobus Sinonis
komt in 1480 en 1481 als pastoor alhier voor; zijn volledige naam blijkt uit het zegelrandschrift.
Arch. Klooster Aalsum nr. 72 reg. 102 (Tresoar, Zegelfoto nr. 912), nr. 22 reg. 32 (Ibid. nr. 1016). Een gelijknamige persoon is in 1495-1496 pastoor te Beetgum*;
Tresoar, Zegelfoto’s nrs. 132, 134, 137. diens zegel is niet hetzelfde als dat in 1480/1 maar beide vertonen wel St. Petrus, zodat het hoogstwaarschijnlijk om dezelfde persoon gaat.
1486 - 1493
Hotthye Andringa
komt voor het eerst als pastoor alhier voor in 1486
Arch. Klooster Aalsum nr. 63 reg. 108. en is dit nog in oktober 1493.
Arch. Haskerconvent nr. 4 reg. 43. In 1480 is hij pastoor te Terhorne*. Hij was een lid van de
plaatselijke hoofdelingenfamilie.
Brouwers, Andringa, 16.
‘Kaplahothia’, wordt in de rekening van de bisschoppelijke vicaris over 1493/4 als pastoor alhier vermeld.
Heeringa, Rekeningen II, 59. ‘Kaplahotnia’ zal een verschrijving zijn voor iets als kapel van of bij Rottum (Terkaple?).
komt vanaf 1501 als pastoor alhier voor
ARDOU nr. 2263. en is dit nog in 1513.
ARDOU nr. 2263; Arch. Haskerconvent nr. 1A, 150. De achternaam volgens het zegelrandschrift bij OFO II, nr. 231 (Tresoar, Zegelfoto nr. 859).
ca 1518 –1525
Fredericus Dokonis
geeft in 1525 aan hier nu circa 7 jaren als pastoor te staan.
Hof nr. 93 d.d. 26 mei 1525.
1535
Abel Alberts Dooks
Rijksarchief Gelderland, Arch. Waardenburg en Neerijnen nr. 51.
In 1540/1 komt hij als pastoor alhier voor.
Kuiken e.a., Stadsrekening Groningen 1540/1541, 37. In 1535 is hij nog vicarius alhier.
1544
Lambert Joichimsz.
BB I, 28.
1557/8 - 1560
Boldewijn van Culemborg
RR nr. 21, 56 (1557/8) resp. RA Sneek nr. 141, 262v. (1560).
Hij overleed korte tijd na 1560 en werd opgevolgd door
In maart 1564 geeft hij, destijds pastoor en vervolgens vicarius alhier, aan bij de verkrijging van pastorie en vicarie diverse kosten te hebben gemaakt. De gemeente heeft hem enige vergoeding betaald terwijl de commandeur van Nes hem alle ingekomen ontvangsten van de pastorie na het overlijden van de pastoor Boldewijn had toegezegd. Hij verklaart de pastorie en later de vicarie uit vrije wil te hebben geresigneerd. Tot 1 mei a.s. zal hij de dienst op de pastorie nog waarnemen en daarvoor vergoedingen ontvangen.
Protocol Cleuting, 165.
1568 - 1579
Jemcke/Johannes Hylconis
Jemcke komt voor het eerst als pastoor voor in 1568,
Arch. Thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg nr. 1465. als Joannes Hilckonis in 1570
RA Rauwerderhem nr. 1, 54v. en nog in mei 1579.
Collectie Gabbema nr. 213, 75-76.
De vicarie moet reeds in 1472 hebben bestaan en stond toen blijkbaar evenals de pastorie
onder het Haskerconvent; de rechten werden toen overgedragen aan de parochianen.
Arch. Haskerconvent nr. 43 reg. 8. Het pa-
trocinium is niet rechtstreeks bekend maar de vermelding van ‘synt Katerinne land’ in 1482
OFO I, nr. 320.
zal hierop betrekking hebben.
1476
Boldewin
OFO I, nr. 266.
1501
Garbrandus
ARDOU nr. 2263.
ca 1518/9-1535
Bernardus Bernardi
verklaart in mei 1525 hier reeds 6 jaren als vicarius te staan
Hof nr. 93 d.d. 26 mei 1525. en is hier nog in 1535.
Hof nr. 16688, 117. Het lijkt ons de vraag of hij dezelfde is als Bernardus Bernardi, van Sneek, 19 juni 1523 te Keulen als student ingeschreven, Zijlstra, nr. 5177. In 1540/1 is hij pastoor alhier, vanaf 1545 bekend als pastoor te Hempens*.
1544
Fedde Sytziema
BB II, 29.
(waarschijnlijk dezelfde als Fedde, pastoor te Kortehemmen*). In (1548?) 1550 is hij pastoor te Hemrik*.
wordt in 1560 als priester alhier genoemd.
Van Burmania, 2. Hij zal dan de vicarius moeten zijn geweest.
aanvankelijk pastoor (zie aldaar), later vicarius alhier; hij resigneerde de vicarie omstreeks maart 1564.
Protocol Cleuting, 165.
van Akkrum, werd 20 september 1564 op de titel van de vicarie alhier geëxamineerd om tot alle wijdingen te worden toegelaten.
ABU nr. 550*, 124v.
Friso, werd 18 september 1567 op de titel van de vicarie alhier geëxamineerd om tot de wijding van subdiaken te worden toegelaten.
Ibid., 142v.
Vanaf 1571 (1570?) was hij pastoor te Akmarijp*. Hij zal dezelfde zijn als
Jaucke, één van de gelegitimeerde kinderen van Anne Jauckes/Annius Joannis, pastoor te Terkaple*.
werd 10 november 1570 als vicarius alhier geïnstitueerd.
Jan nr. 1168.
werd 25 juni 1572 als vicarius alhier geïnstitueerd.
Jan i. 1168. Wellicht heer Regnerus van Akkrum, vermeld 21 maart 1575?
RA Rauwerderhem nr. 1, 189. Zie ook bij de Andringaprebende alhier.
werd 7 augustus 1576 als vicarius alhier geïnstitueerd.
St. Jan i. 1168. Het zal hier gaan om
1577 – 1579
Wilhelmus Jacobs
Willem wordt als vicarius alhier vermeld in 1577,
Van Burmania, 2. als Wilhelmus Jacobs, vicarius, nog in mei 1579.
Gabbema nr. 213, 75-76.
Op 15 mei 1476 legateert Jorret Andringa aan de ‘prove’ die zijn broer Tyaerd ‘bigonnen
hat’.
FT, nr. 35. Later – in een ongedateerd stuk – wordt gerefereerd aan Tzyaerdt Andringa de Acke-
rum als stichter van het Andringaleen.
Oudmunster nr. 32-1, 108. In 1544 berust de collatie bij Jorrit Andringa.
BB II, 30.
In 1581 procederen Thiaert Gosses van Andringa en zijn zuster (kleinkinderen van Thiaert,
broer van de in 1544 genoemde Jorrit) en Gosse Andringa c.s. (kleinkinderen van
evengenoemde Jorrit) anderzijds over dit leen waarvan dan gezegd wordt dat de voorouders
van de twee laatstgenoemde broers Thiaert en Jorrit het hebben gesticht.
Arch. EVC nr. 5161. Voor sterfjaar na 1528: Brouwers, Andringa, 17-18. Op 1 mei 1588
wordt het het ‘derde leen’ genoemd.
Arch. EVC nr. 5161.
Het patrocinium van deze prebende is niet bekend.
tevens pastoor te Beetsterzwaag*, komt in 1502 als prebendaat voor.
ARDOU nr. 2262.
Daarna is de geschiedenis onduidelijk. Jorrit Andringa had destijds de prebende aan één
van zijn zoons (een naam wordt niet genoemd) gegeven en verzocht Keimpe van Martena,
raad van de keizer († 1538), te schrijven aan mr. Rienck, pastoor te Goïngarijp, als
voogd over de kinderen van Thiaert Andringa († na 1528, voor 1543) om deze te
bewegen de grietman te verzoeken de nominatie te bezegelen; zelf had hij ook aan mr. Rienck
geschreven.
Arch. EVC nr. 5161.
Op 28 mei 1549 wordt in het proces tussen dr. Alexius van Geel namens zijn zoon tegen
Gabbe Andringa (de zoon van Jorrit) cum suis uitgesproken dat deze moet restitueren alle
inkomsten uit het (derde) leen of de prebende, genaamd Andringa, door wijlen Jorrit An-
dringa over de periode 1532 tot en met 1537 ontvangen.
Hof i. 16690, 7. Arch. van Andringa de Kempenaer i. 598 noemt de sententie d.d. 4 mei 1549 tussen van Geel ener- en Gabbe en Jarich Andringa, mede namens hun broers en zusters anderzijds. Degene die deze aantekeningmaakte moet dan de beschikking hebben gehad over de volledige tekst van de sententie (gewezen 4, uitgesproken 28 mei 1549). Het Sententieboek uit deze periode is niet bewaard gebleven.Het proces kreeg blijkbaar nog een vervolg: Hof i. 16690, 63, 17 juni 1550. Blijkens de aangehaalde notie in Arch. van Andringa de Kempenaer betrof het de beoordeling door het Hof van de ingediende declaraties. Van Geel procedeerde – namens
zijn zoon Alexius - ook tegen een andere tak van de Andringa’s, te weten tegen Rienck An-
dringa, zoon van Gosse; 15 september 1551 werd daarin vonnis gewezen door het Hof.
De sententie, die niet bewaard bleef, wordt vermeld in: Arch. van Andringa de Kempenaer nr. 598. Het Sententieboek uit deze periode bleef niet bewaard. De zaak wordt vermeld in Hof nr.16690, 178, 3 september 1551.Brouwers acht de kans groot dat Rienck op kosten van de prebende wilde studeren (Brouwers, Andringa, 28). Hij zou later priester zijn geworden (ibid.). Zijn identificatie met de in 1559 te Keulen en 1564 te Orléans rechten studerende Reynerus (Rienck) Andringa (Zijlstra nrs. 6535, 9809) is onjuist; dat was de latere dr. Rienck Andringa (Brouwers, Andringa, 29). Het zou kunnen zijn dat de in 1548 met de prebende voorziene Reyneko Godefridi dezelfde was als Rienck Gosses (al zou men dan voor de verlatinisering eerder Goswini hebben verwacht). De begeving aan Reyneke Goverts ook meegedeeld in Oudheden en Gestichten, 214 en Van Burmania, 2. Familieaantekeningen van Andringa (Arch. van Andringa de Kempenaer nr. 598) noemen daarentegen – zonder verdere bijzonderheden – Rienck Andringa, die geestelijke was, zoon van Hotthye Andringa (broer van Thiaert en Jorrit) (zij het na een doorhaling van de naam Gosse en vervanging door Hotthye). Is één van hen wellicht de in 1575 vermelde heer Regnerus van Akkrum 46? Het
lijkt er daarom op dat van 1532 tot en met 1537
1532 - 1537
Alexius van Geel
Op 15 oktober 1537 geeft Henricus Ludolphi, pastoor te Leeuwarden-Oldehove*, aan dat de pastoor alhier er over klaagt dat zijn prebendaat, d.w.z. zijn onderpastoor, een vrouw heeft waarvan deze zegt dat het zijn echte huisvrouw is;
Aud. nr. 1475/1, 74-74v (niet in Microfiches Brussel). namen worden niet vermeld.
1537? - 1546?
Pieter Johansz.
In 1544 wordt Jorrit Andringa als collator van de prebende vermeld.
Met zijn consent was deze door de stadhouder gegeven aan Pieter Johansz., kleinzoon van ‘Meester Hans’ te Leeuwarden.
BB II, 30.
cler., uit Akkrum, werd jure devoluto voorzien met deze prebende, gesticht door Tzyaedt Andringa de Ackerum en vacant door de demissie en inhabiliteit van Petrus Johannis, die de prebende 8 á 9 jaren had bezeten.
Oudmunster nr. 32-1, 108. Het stuk is ongedateerd en niet is aangegeven door wie en om welke reden het devolutierecht werd uitgoefend (wellicht onenigheid der collatoren?).
George zal geweest zijn Jarich, zoon van Jorrit voornoemd. Hij huwde vóór 1561.
Omdat de volgende begeving van begin 1548 is, zijn de bovenstaande tijdsbepalingen aangenomen.
van Akkrum, werd na overlijden of resignatie van Jaring, zoon van Georg Andringa, jure devoluto na Petrus Johannis met de prebende voorzien, door de bisschop, aan wie het begevingsrecht nu was vervallen, op 16 januari 1548 de prebende verleend
St. Marie nr. 2761, 45v en OKKN nr. 16, 36-37. Ook nu is niet bekend waarom het devolutierecht werd uitgeoefend (wellicht weer onenigheid onder de collatoren?).
Mogelijk was hij Rienck Gosses Andringa (zie hiervoor).
1563
Frerick Gabbesz. Andringa
wordt in 1563 als clericus en prebendaat vermeld.
Arch. Provinciaal Bestuur 1813-1918 (1922) nr. 3776, 9v; Van Burmania, 2. Hij was een zoon van Gabbe Jorrits Andringa en Lysbeth Hansdr. en leefde – gehuwd – nog in 1580.
Brouwers, Andringa, 29-30.
Patroon:
Lambertus
Verhoeven, 81. In 1548 is sprake van ‘Sinte Lamberts kerckhove to Arum’’, FT, nr. 199.
Bijzonderheden:
Arum moet een zeer oude parochie zijn geweest. Noomen suggereert dat bisschop Ansfried (995-1010) de kerk heeft gesticht.
Geakunde Wunseradiel, 227. Tevens zijn daar twee sarcofagen, gedateerd medio 11e eeuw, gevonden, Ibid., 126. Deze kerk was de moederkerk van Kimswerd* - waar vroeg in de 12e eeuw een tufstenen kerk werd gebouwd - en Witmarsum*.
Genoemd door Broer, Uniek, 455 n. 2. Het patronaat van deze drie kerken behoorde toe aan de St. Paulusabdij te Utrecht, waarvan de abt tevens als aartsdiaken voor het gebied der drie parochies optrad. Hoe en wanneer deze rechten zijn ontstaan is niet bekend. De aartsdiakonale rechten kunnen aan genoemde abdij zijn gekomen toen in de 11e eeuw de proosten van enkele kapittelkerken in Utrecht aartsdiakonaten in Friesland kregen toegewezen en de St.Paulusabdij eveneens – zij het met een klein gebied- werd bedacht.
Hierover: Broer, Uniek, 453-475. Overigens betwijfelt zij of hier sprake is geweest van een aartsdiakonaat in de volle betekenis daarvan, met name het recht om de seend – feitelijk de basis van de aartsdiakonale rechten – te houden, Ibid., 465.
Het lijkt er op dat de abdij kort na 1420 zijn rechten te Arum en Kimswerd verloor. Althans wordt nadien daarvan niets vernomen. Alleen te Witmarsum bleven zowel collatie- als aartsdiakonale rechten bewaard. De aartsdiakonale bevoegdheden zullen zijn overgegaan op de proost van St. Jan.
Aan wie de patronaatsrechten kwamen is niet bekend. Echter, op 7 april 1500 bevestigt paus Alexander VI Godfrid Liuwes van Beym (wel bedoeld zal zijn Sioerd Lieuwes Beyma) in het patronaatsrecht van de kerken te Arum, Pingjum*, Lollum* en Zurich*.
Arch. Bestuursinstellingen 1522-1581 nr 1192. De laatstgenoemde drie parochies zullen als latere afsplitsingen van Arum beschouwd kunnen worden.
Ca 1550/2 worden voor Arum opgegeven de pastorie en een ‘klein’ leen.
St. Jan nr. 1165.
Niettemin waren er meer beneficia. Naast de pastorie is eind 14e/begin 15e eeuw steeds sprake van een vicarius perpetuus. Later wordt een dergelijke functionaris slechts spaarzaam genoemd. In de 16e eeuw is sprake van een vicarie, die reeds voor ca 1520 bestond.
ABU nr. 250-1, 8v. De Onze Lieve Vrouwe prebende moet ca 1497 reeds hebben bestaan.
nr. 93, 2v. Daarnaast was er een sacristieleen, tenminste vanaf ca 1518
Hof nr. 93, d.d. 27 mei 1525. , en tenslotte het Hansmabeneficie waarvan in 1541 voor het eerst blijkt.
Arch. EVC nr. 2578.
1368
Johannes
Arch. St. Paulusabdij nr. 30, 162.
Na zijn resignatie wordt door de abt van St. Paulus op 18 november 1394 gepresenteerd en geïnstitueerd
Ibid., 157.
1394 - 1417
Emerus van Harlingen
voordien vicarius perpetuus alhier.
Ibid., 157. Later ontstaat over de pastorie een geschil met
1412 - 1414
Johannes van Wilsem
De abt van St. Paulus verleent de kerk aan en institueert op 16 april 1412 Johannes van Wilsum, na de ‘libera resignatio’ van Emerus van Harlingen, die vervolgens vicarius perpetuus van de kerk wordt genoemd en last krijgt Johannes in het bezit van de kerk te stellen.
Ibid., 296v. Dezelfde dag wordt de priesters van Arum en Witmarsum gelast er voor te zorgen dat Emerus ‘quondam curatus in Arum’ corporaliter resigneert en zijn beneficie cedeert en er van weerhouden wordt iemand anders in zijn beneficie te laten treden op verbeurtenis van de ban en 100 mark.
Ibid., 296v.
Emerus legde zich hierbij blijkbaar niet neer met het gevolg dat de abt van St. Paulus op 14 maart 1414 – gehoord hebbende de klachten van Emerus, pastoor alhier, dat hij na een rustig bezit van meer dan 18 jaren van zijn beneficie, daarin nu lastig wordt gevallen door Johannes van Wilsem op grond van bepaalde bewijsstukken, zijn ondergeschikten opdraagt Emerus in het rustige bezit van zijn beneficie te laten zolang de twist tussen beide priesters nog niet gerechtelijk door de abt is afgedaan.
Ibid., 314v. Op 12 maart 1414 reeds had de abt Titardus, perpetuus vicarius te Witmarsum, opgedragen er voor te zorgen dat Johannes van Wilsem niet langer molesteeert inzake de kerk alhier.
Ibid., 316. Op 11 juni 1414 annuleert de abt als aartsdiaken het compromis (waarvan de inhoud onbekend is) en wijst hij Eptatus, perpetuus vicarius te Workum, en de abt van Ludingakerk als arbiters in het geschil over de kerk alhier aan
Ibid., 318. , en dezelfde dag verzoekt hij Douwa Gerbranda, Wiko Teringha, Bouwa Sibolda en de gemeente te Arum om Emerus daar te houden als pastoor totdat hij (eventueel) met recht uit de kerk gewonnen zal zijn.
Ibid., 318v.
Nadien is in het cartularium van de abdij over deze zaak niets aangetekend, maar blijkbaar bleef Emerus in het bezit van de pastorie totdat hij in 1417 resigneerde
Ibid., 355. en werd opgevolgd door (dezelfde)
die de pastorie daarop nog slechts korte tijd heeft bezeten.
als pastoor alhier werd gepresenteerd.
Arch. St. Paulusabdij nr. 31, 35v (ongedateerd, ten tijde van abt Gerardus van Bomasse, 1420-1431). Nadien wordt in de cartularia van de St. Paulusabdij over Arum niets meer vermeld.
komt in 1445 voor als pastoor alhier en deken van Franeker en Arum.
Jan nr. 935, 20vo. Van 1440 tot 1443 is hij bekend als pastoor te Oosterlittens* en was hij eveneens deken van Arum en Franeker. In 1448 komt hij nog voor als pastoor alhier en deken van Franeker.
Arch. Epemastate, IJsbrechtum (ter plaatse), nr. 10.
1456
Claes
Schotanus, Tablinum, 84.
1466
Sicka
OFO III, 6 (Van Burmania, 3 geeft: 1456).
pastoor alhier, stichtte in 1468 het klooster van de kruisbroeders te Franeker.
GA Franeker, Inv. Obreen reg. 20. Hij was afkomstig van Franeker en werd 29 juli 1461 te Keulen als student in de rechten ingeschreven.
Zijlstra nr. 5225.
1481
Theodoretus
PB Hs 1466.
Op 17 november 1481 wordt meegedeeld dat hier momenteel geen pastoor is.
OFO IV, nr.59.
1486
Douwa
OFO IV, nr. 72.
1496 - 1501
Douwa
PG, nr. 160 resp. OFO I, nr. 453.
1507
Mr Jarich
OFO I, nr. 525.
tevens deken van Arum.
ABU nr. 231, 80.
(ca 1528/9?)
pastoor alhier, Gerrolt van Heerma en Lyeuwe Beyma, heerschappen, Epe Syersma, Tyete Baerdt en Wilck Meynarda, kerkvoogden, en de gemene meenslieden van Arum delen – in een ongedateerd stuk – aan de Stadhouder mee dat de vicarie, die ter begeving staat aan Zijne Majesteit (de landsheer dus), vacant is door de resignatie van heer Johannes Folkerts; zij stellen voor de pastoor te Abbega* in diens plaats te benoemen.
PB Hs. 1382, 389v-390v.
Deze Lyeuwe moet wel onderscheiden worden van mr. Lieuwe, als priester alhier genoemd bv. 20 september 1526
Hof nr. 16480, 189 (30 oktober 1528). ; deze was (van ca 1497 tot na 1540) prebendaat alhier. Lyeuwe Beyma was de zoon van Sjoerd Beyma die in 1528 overleed
Stb. I, 35, ibid., 194. ; daarna zal Lyeuwe hier heerschap zijn geworden. In ieder geval moet de presentatie vóór 1536 hebben plaatsgevonden in welk jaar Gerrolt van Heerma stierf.
Ibid., 194. Wij denken echter dat deze ca 1528/9 heeft plaatsgevonden.
1531 - 1532
Johannes Sytzaz./Zytzama
Hij komt (kort na 28 februari) 1531 alhier (wel als pastoor) voor
nr. 90. ; in ieder geval is hij pastoor 19 april 1531.
RA Hennaarderadeel nr. 36, 128. Als zodanig wordt hij nog genoemd 28 oktober 1532, dan met zijn broer Harmen.
RA Hennaarderadeel ., 165, 171. In 1538 procedeert Herman Piersz. (Sytzama) alleen over een erfenis;
Hof nr. 16481, 900. Johannes zal dus toen reeds overleden zijn geweest. In ieder geval is hij in 1541 dood.
Documentenboek van Sytzama.
In 1525 en 1528 komt hij als priester te Pingjum* voor, mogelijk kort voor of nadien te Harlingen*. In 1530 wordt heer Johannes Zijtzama zonder functie en standplaats genoemd.
RA Hennaarderadeel nr. 36, 406.
komt 17 oktober 1533 als pastoor alhier voor.
RA Hennaarderadeel nr. 20, 672. Mogelijk gaat het om de voorgaande, mogelijk ook om de volgende:
1538 - 1543?
Johannes Folkerts
komt 6 juli 1538 en 20 oktober 1538 (hij tekent dan met patroniem) voor als pastoor alhier
Arch. Liauckamastate nr. 188 , evenals op 19 februari 1541.
Arch. EVC nr. 2578. In het voorgaande kwam reeds ter sprake dat hij als vicarius alhier resigneerde. Na zijn resignatie als pastoor werd
te Oosterend* in een niet aangegeven jaar op 29 april tot pastoor alhier gekozen.
Tresoar, 1040 Hs, 38. Het jaar moet 1543 zijn geweest; hij komt nog 29 april 1543 als prebendaat aldaar voor
Hof nr. 16689, 259. (als procespartij in een reeds lopend proces) en is in ieder geval 18 oktober 1542 nog te Oosterend.
RA Hennaarderadeel nr. 37, 248. In december 1543 is hij in ieder geval pastoor alhier.
RA Hennaarderadeel nr. 37, 41v. In 1558 wordt hij pastoor te Harlingen*.
1559 - 1567
Jacobus Jacobi Spanhemius
(dus afkomstig van Spannum), voordien pastoor te Hitzum*, werd 30 januari 1559 als pastoor alhier geïnstitueerd.
St. Jan nr. 1165. Hij tekent 31 oktober 1560 als Spanhemius.
Documentenboek Van Sytzama, 79. In 1567 week hij uit.
Winsemius, Historiarum rerum, 88.
De naam van zijn onmiddellijke opvolger is niet bekend.
Een andere Jacobus Jacobi Spanhemius is van 1571 tot 1580 pastoor te Schalsum*.
1570 ( = ?1571)
N.N. (=? Sibrandus)
In december 1570 werd hier een nieuwe pastoor geïnstitueerd; zijn naam is niet aangegeven.
Jan nr. 1168. Het zou dan moeten gaan om Sibrandus, als pastoor alhier genoemd in 1571.
PB Hs 1466.
werd 27 april 1574 als pastoor alhier geïnstitueerd; zijn naam is niet aangegeven.
Jan nr. 1168.
1576 - 1580
N.N./Sibe, Sybrandus
ontving op 5 april 1576 zijn institutie als pastoor alhier; ook ditmaal wordt een naam niet vermeld.
Jan nr. 1168. Omdat geen latere instituties bekend zijn moet het gaan om Sibe, in 1578 als pastoor vermeld.
PI, 230. Hij week in 1580 uit naar Groningen, waar hij in 1581 stierf.
CE, 356.
(PB Hs. 1466 vermeldt nog dat Lou Fryttema, pastoor alhier, pastoor werd te Pieterburen (Gr.); een jaartal wordt niet aangegeven. Deze mededeling kan niet juist zijn: Fryttema, geboren ca 1527/8, was in 1558 pastoor te Pingjum*, in 1561 prebendaat te Wommels* en werd in 1562 pastoor te Eenrum (Gr.), waar hij in 1591 overleed. Te Pieterburen, waar in 1559 een nieuwe niet met name bekende pastoor kwam, is hij niet bekend.)
In de periode ca 1380 tot 1417 is steeds sprake van de vicaria perpetua alhier, een beneficie
naast de pastorie. Ook van dit beneficie bezat de abt van St. Paulus te Utrecht het collatie-
recht. In 1486 is sprake van de vicaria perpetua ad altarem S. Georgii alhier waarvan de
collatie (dan) bij leken berust.
Vaticaans Archief, Reg. Suppl. 864, 6v (mededeling van het Deutsches Historisches Archiv, , 10 oktober 1989). Daarna is in 1515
NA, Arch. ACB nr. 389k. en 1558
Documentenboek Van Sytzama, 75-76. nog sprake van een
vicarius perpetuus . Of het in de laatste gevallen om hetzelfde beneficie gaat lijkt ons de
vraag; waarschijnlijk gaat het om de vanaf het eerste kwart der 16e eeuw bekende vicarie.
na wiens resignatie door de abt van St. Paulus
1381 - 1382
Ghelmarus van Texel
op 24 november 1381met de vicaria perpetua alhier werd voorzien.
Arch. St. Paulusabdij nr. 30, 65. Nadat deze kort daarop resigneerde wordt op 10 mei 1382
1382 - 1387
Nicolaus van Koudum
diaken, met deze vicarie voorzien.
Ibid., 52. Hij resigneert in 1387 waarna de abt op 7 juli 1387 presenteert
1387 - 1394
Emerus van Harlingen
Ibid., 157.
die op 18 november 1394 als pastoor alhier wordt geïnstitueerd (zie hiervoor). Hij wordt opgevolgd door
gepresenteerd op 9 december 1394.
Ibid., 157v; in de datering is quarto doorgehaald en vervangen door quinto. Toch moet 1394 zijn bedoeld omdat de vacature anders meer dan een jaar zou hebben geduurd en Senco medio 1395 pastoor te Witmarsum werd. Ook hij was hier slechts korte tijd. Op 25 juni 1395 wordt hij gepresenteerd als pastoor te Witmarsum*.
resigneerde in 1401 waarna werd aangewezen
1401 - 1402
Anko van Harlingen
Ibid., 228v.
die hier in 1402 nog is.
Ibid., 227-228.
In het voorgaande werd reeds aangegeven dat hij in 1412 als pastoor alhier zou hebben geresigneerd en weer vicarius zou zijn geworden. Blijkbaar echter verdedigde hij met succes zijn rechten op de pastorie alhier; hij komt als vicarius dan ook niet meer voor.
Na diens resignatie wordt op 22 maart 1417 gepresenteerd
1417
Gerardus Gelmari van Texel
Ibid., 353v.
Nadien komen geen vermeldingen van deze vicaria perpetua in relatie met de abdij van St. Paulus te Utrecht voor.
scolarius van het bisdom Utrecht en door leken gepresenteerd ad perpetuam vicariam ad altarem S. Georgii te ‘Alduum’ in het diocees Utrecht, krijgt in 1486 toestemming zich buiten de daarvoor geldende termijnen tot alle wijdingen te laten bevorderen.
Vaticaans Archief, Reg. Suppl. 864, 6v (mededeling Deutsches Historisches Archiv, Rome, 10 oktober 1989)
perpetuus vicarius alhier, die zijn beneficie van de hertog van Saksen (toen
landsheer van Friesland) had verkregen en dit meer dan 13 jaren had bezeten, klaagt in oktober 1515 erover dat hij door de Geldersen is verjaagd.
NA, Arch. ACB nr. 389k.
komt in 1558 als perpetuus vicarius alhier voor.
Documentenboek Van Sytzama, 75-76.
De vicarie wordt voor het eerst in het eerste kwart van de 16e eeuw genoemd. Het patrocinium
tussen 1516-1524
Johan Dolvess
In een ongedateerd stuk staat bisschop Philips van Bourgondië (bisschop van Utrecht) de gemeente de inkomsten van de vicarie alhier toe nadat deze door vertrek of overlijden van Johan Dolvess vacant zal zijn geworden.
ABU nr. 250-1, 8v.
ca 1528/9?
Johannes Folkerts
resigneerde in een onbekend jaar waarna aan de landsheer, die de begeving van de vicarie heeft, wordt voorgesteld Myrck, pastoor te Abbega*, met de vicarie te voorzien.
Tresoar, Hs 1382, 389v-390v.
Of hij hier inderdaad is gekomen is niet bekend.
1543 - 1550
Feddrick Sybez.
komt in 1543 voor het eerst als vicarius alhier voor.
BB I, 306. Hij was een zoon van Sybe Feddrix en Syouck.
RA Hennaarderadeel nr. 37, 350, 2 juni 1546. Op 10 december 1549 ontving hij het placet op zijn benoeming als pastoor te Dongjum*
RR nr. 49, 3. , waarop hij 19 februari 1550 als vicarius alhier resigneerde.
RR nr. 49, 10.
Fedde Sibrandi, van Edens, werd 1511 student te Wittenberg en 14 juli 1413 te Keulen,
Zijlstra nrs. 2822 en 11878. 4 april 1514 tot subdiaken
Domkapittel nr. 2544, 39. De diakenwijding werd niet gevonden. en 10 juni 1514 te Utrecht tot priester gewijd.
AAU 24, 1897, 2.
tot dan vicarius te Minnertsga*, kreeg 27 maart 1550 het placet op zijn presentatie als vicarius alhier.
RR nr. 49, 10. Mogelijk dezelfde als
wordt 6 oktober 1554 als vicarius genoemd.
nr. 16691, 24v.
1572 - 1580
Johannes Jacklesz.
wordt in 1572 als vicarius alhier genoemd
PB Hs 1466. en vluchtte in 1580 van hier in soldatenkleding.
CE, 357.
Onze Lieve Vrouwe prebende
Deze moet reeds aan het einde van de 15e eeuw hebben bestaan. Het patrocinium blijkt uit de
opgave in 1543.
BB I, 307.
1494/5 - na 1540
Mr Lyeuwe Bonia
In 1525 geeft Lieuwe, prebendaat alhier en geboren in Friesland, aan reeds 28 jaren in het bezit der prebende te zijn.
nr. 93, 2v. Mgr. Ludolfus Bonia komt als prebendaat alhier voor in 1521.
ABU nr. 231, 77. Als priester alhier komt mr. Lyeuwe nog voor 1 juni 1538
nr. 16481, 924. ; volgens opgave in 1543 overleed hij na 1540.
BB I, 307.
in 1543 als prebendaat van de Onze Lieve Vrouwe prebende genoemd
BB I, 307. ,
is hier nog prebendaat in 1547.
Arch. Van Burmania – Van Eysinga nr. 40. Vanaf 1554 is hij bekend als vicarius te Oosterend*.
1558 - 1579
Douwe Abbez. Harinxma
was hier reeds prebendaat in 1558
Van Burmania, 3. In archivalia voor het eerst vermeld 1560 (RA Franekeradeel nr. 94, 38v); als Harinxma 1568 (Ibid., 385) en 1569 (RA Franekeradeel nr. 6, 23) en wordt als zodanig voor het laatst in 1579 genoemd.
RA Franekeradeel nr. 6, 23. Hij overleed na 1588
RA Wonseradeel nr. 99, 43v.
Dit leen moet reeds ca 1518 hebben bestaan.
Hof nr. 93 d.d. 27 mei 1525. Het patrocinium is onbekend.
ca 1518 – 1543
Sybet/Sybodus Dodonis
geeft in 1525 aan de sacristie nu 6 jaren te bezitten.
Ibid., d.d. 27 mei 1525. Als sacrista komt hij in 1543 nog voor.
BB I, 308.
1551
Cornelius Sijts
nr. 10820 bundel 14.
Het beneficie moet reeds enige tijd vóór 1541 hebben bestaan: op 19 februari 1541 dragen
Douwe Hansz. te Achlum en Swird Taecoz. te Pingjum voor zijn zuster Anna aan Sicco van
Camminga en zijn vrouw Catharina van Herema over het jus patronatus van het Hansmaleen
te Arum (voorzover hen dat competeert);
Arch. EVC nr. 2578. evenzo doet dat op dezelfde dag Hoyto Hobbes te
Achlum.
Arch. EVC nr. 2578. Niettemin wordt echter in december 1543 opgegeven dat de collatie van het leen
berust bij Oene Hepesz. als erfgenaam van Tiedt Bey(e)ma.
BB I, 308. Mogelijk heeft op dit leen
betrekking de uitspraak van het Hof d.d. 14 oktober 1560 waarbij Suyrt van Beyma gedaagde
partij was. De brieven van placet voor de zoon van de eiser worden dan gecasseerd.
Hof nr. 16692 p. 116. Er zijn gelijktijdig drie personen met de naam Sioerd van Beyma (Stb. I, 35, II, 33),allen kleinzoons van Sioerd Lieuwes Beyma. Diens zoon Wytze Sjoerds Beyma en vervolgens diens zoon Sjoerd Wytzes Beyma worden als collator van het Doy(e)maleen (te Pingjum*) vermeld (Stb. II, 33). Ook
op dit leen zou betrekking kunnen hebben de uitspraak van het Hof d.d. 16 november 1571 in
een zaak tussen Sicke Attesz. nomine quo ener- en Lieuwe Beyma cum socio anderzijds,
waarbij laatstgenoemde wordt vrijgesproken en de zaak verder naar de bisschop van
Leeuwarden wordt verwezen waarbij in de memorie voor de bisschop opgenomen moet
worden dat de gedaagde – Beyma dus – de dienst tot het leen niet naar behoren heeft laten
vervullen en dat hij een kelk, aan het leen toebehorende, heeft ‘vorbracht’.
Hof nr. 16695, 4v. In 1577 blijkt
Lieuwe Lieuwes Beyma collator van de Hansma vrije prebende te zijn.
Arch. Thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg, nr. 2819.
Op 26 oktober 1588 kent het Hof het jus conferendi et presentandi toe aan de kerkvoogden
alhier.
HCL, Bibl. Gemeente Leeuwarden nr. F 191 (E.M. van Burmania, Lijst van leenen), 31-31vo. Niettemin blijven Beyma’s blijkbaar rechten uitoefenen c.q. pretenderen: op 17
maart 1601 verklaart het Hof Intse Deckensz., dorpsrechter te Arum en optredende namens
zijn zoon Douwe Intses, beneficiant van het Hansmaleen, verkregen door collatie van Sijurwd
Wytses Beima te Franeker en zijn zuster Tseets, niet ontvankelijk in zijn geschil met de
predikant, de administrateur der geestelijke goederen en de gebruiker van het corpus van het
leen.
Hof nr. 16705, 146. Het Sententieboek uit die tijd ontbreekt.
Het patrocinium van het leen is niet bekend.
1543
Syurdt Beyema
BB I, 308. ( = van Beyma)
quidam studens.
Jan nr. 1165.
? 1560
Frans Fransz., clericus
Zijn brieven van placet worden 14 oktober 1560 ‘subreptys ende obreptys’ verklaard. Hij was een zoon van Frans Gerrits, burger van Leeuwarden, die in het geschil met Suyrt van Beyma samen met de procureur-generaal optrad.
nr. 16692, 116.
werd 18 april 1572 in de prebende alhier geïnstitueerd.
FT, nr. 18. De mededeling moet op dit leen betrekking hebben omdat de prebendaat van de Onze Lieve Vrouwe-prebende vanaf tenminste 1558 tot 1579 dezelfde persoon was. De benoeming van een nieuwe prebendaat kan het gevolg zijn van de klachten in 1571 (zie hiervoor).
- ca 1574/5
Sijmon Hilbrants
1577
Hessel Bootsma/Boykema
Enkele jaren na de resignatie van Sijmon Hilbrants gaf Lieuwe Lieuwes Beyma de Hansma vrije prebende aan Hessel Bootsma, die nog te jong is om priester te worden. Het Hof verleende het placet op 5 januari 1577.
Arch. Thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg nr. 2819. Op 2 januari 1577 werd de institutie ‘in quodam beneficio’ alhier genoteerd.
St. Jan nr. 1165. Hij kon na 1580 – omdat hij nog geen 25 jaren oud was – in het bezit van het leen blijven. Op 10 augustus 1582 dragen Stadhouder en Hof mr. Frans van Eysinga op zulks bekend te maken. Zijn broer Jelger Boykema te Roordahuizum administreerde zijn goederen.
Arch. Thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg nr. 2819; HCL, Bibl. Gemeente Leeuwarden nr. F 191, 31-31vo.
priester, bediende destijds het leen; verdere bijzonderheden worden niet gegeven.
HCL, Bibl. Gemeente Leeuwarden nr. F 191, 31-31v.
1456
Sibrandus
FT, nr. 18.
Op 31 mei 1547 wordt Feycke Ritthies bij Leeuwarden wegens zijn zon Frans voorzover het zijn beneficie betreft genoemd;
Arch. van Burmania – Van Eysinga nr. 40. een plaatsnaam wordt niet vermeld maar het moet om Arum of Witmarsum* gaan. Feycke Rydtsens te Wirdum komt voor in 1511,
RvdA I, 44 (niet meer 1540: RvdA 1540, 113). als destijds gebruiker aldaar in 1543.
BB I, 70.
Van Burmania noemt een Marcus als vicarius alhier in 1591;
PB Hs 1466. Bruinsma tekent hierbij aan ‘NB dit jaartal zal wel mis zijn’.
Tresoar, PB 6035 Hs, map dekenaat Arum. Wellicht is bedoeld Myrck, die hier ca 1528/9 als vicarius werd voorgesteld.
Wellicht behoort onder Arum ook het volgende:
Op 20 augustus 1440 verkrijgen Egidius Petri Gardekens, Reynerus Nicolai, Christianus Goedgrellen, sunager (n.b. onbekend woord), Nithardus (Richardus) Sappens, Johannes Menens, Nicolaus Martini, Meynardus Petri Starkens en Joannes Ankens, leken, afgevaardigden van de parochianen van ‘Die Alderium(.\) (Aldernd) Traiect. dioc. omdat zij Henricus Poscht, rector van hun parochiekerk, dodelijk hebben verwond, kwijtschelding van hun staat van beschuldiging van priestermoord; de bulle wordt verbeterd 14 december 1440.
RG V, 277 nr. 1641 (Reg. Suppl. 366, 223r, Reg. Suppl. 369, 255v). De namen doen niet direct aan een Friese omgeving denken maar voor de plaatsnaam is een alternatief niet gevonden.
Patroon:
Michael
Verhoeven, 82. Daarnaast nog een vermelding in nr. 2.
Bijzonderheden:
Het huidige kerkgebouw verving een 13e of 14e-eeuwse kerk, die een tufstenen voorganger had.
Leeuwarder Courant 20 januari 1977. De oude kerk zou in 1348 door een nieuwe vervangen zijn, Lambooij, 274-275.
De abdij te Lidlum verwierf ten tijde van het abbatiaat van Eelco Liauckema (abt 1325-1332) het pastoraat van de kerk.
Lambooij, 250-251. De pastorie werd steeds door kanunniken van deze abdij bediend.
Een vicarie bestond hier reeds in 1490
Van Burmania, 4v. , terwijl in 1511 daarnaast sprake is van twee prebenden.
Tjessinga IV, 44. Ca 1550/2 en 1558/60 worden hier voorts vermeld een vicarie, twee vrijlenen en een cleyn leen.
Jan nr. 1165. In 1540 is sprake van het Jansleen,
GPCV II, 786. in 1543 van het Onze Lieve Vrouwenbeneficie, het Johannesbeneficie en het Maria Magdalenaleen,
BB I, 346-348. dat ook in 1553 voorkomt
Als belender 1553: RA Menaldumadeel nr. 1, 168. en in 1559 als vrije prebende genoemd wordt.
Tresoar, Hs. PB nr. 624, 11 (notitie van E.M. van Burmania). Voorts is vanaf 1511 sprake van een kapelaan,
Tjessinga IV, 48. die blijkbaar over een klein eigen landbezit kon beschikken.
BB I, 347, 1543 capellaen 7 pm.; 1553 die Cappelaenslanden alhier als belender: RA Menaldumadeel nr. 1, 132.
1320 - 1325
Eelcko Liauckema
Als pastoor bouwde hij in 1320 de pastorie alhier; of hij toen al kanunnik was van het klooster Lidlum blijkt niet.
Lambooij, 248vlg.; vgl. Arch. Liauckamastate nr. 1 en nr. 3 (1634): ‘in de kerck boven de noort dore staat geschreven’ dat Eelco Liauckama, pastoor, zulks in 1320 deed. In 1325 werd hij abt van Lidlum; hij werd daar vermoord op 24 maart 1332.
Lambooij, 248-249, 258-259.
- 1336
Goert/Godefridus Andla
afkomstig uit Ried* en aanvankelijk pastoor aldaar, trad in het klooster Lidlum in, werd daarop pastoor alhier en in 1336 abt van dit klooster. Hij overleed in 1347.
Lambooij, 264-267.
was aanvankelijk pastoor en deken te Winsum*, daarna pastoor alhier, zo althans de Abtenkronieken.
Lambooij, 270-273. Voor de tegenstrijdigheid van de vermeldingen: Roemeling, ‘Lidlum’, 49. De vermelding dat hij ten tijde van zijn verkiezing als abt van Lidlum in 1351 hier pastoor was kan echter niet juist zijn omdat zijn opvolger als abt (gekozen in 1352) volgens dezelfde bron hier voordien 15 jaren pastoor was.
Lambooij, 270-277. In 1351 werd hij abt van Lidlum, waar hij 23 juni 1352 stierf.
Lambooij, 270-273.
afkomstig uit Tzummarum, eerst pastoor te Sexbierum*, daarna 15 jaren pastoor alhier, liet de oude kerk van Tuitgum afbreken en een nieuwe bouwen die rond 1348 in gebruik werd genomen, werd in 1352 de opvolger van de voorgaande als abt van Lidlum en stierf 24 januari 1369.
Lambooij, 270-277.
afkomstig uit Tzum, aanvankelijk pastoor te Boxum*, trad in het klooster Lidlum in en werd later alhier pastoor. Hij volgde 22 februari 1369 de voorgaande als abt van Lidlum op en overleed 13 december 1384.
Lambooij, 278-283.
geboren te Oosterlittens, was pastoor alhier en werd daarna in 1422 abt van Lidlum, waar hij 9 juni 1430 stierf.
Lambooij, 292-297.
pastoor in Bernichem (bisdom Utrecht), aan wie 1431 door paus Eugenius IV indultum betreffende plenaria verleend wordt.
Reimers 118; Arnold, RG, 368 nr. 2277 (een ander Berlikum ligt in Noord Brabant en viel in de middeleeuwen onder het bisdom Luik). RG V, 297 nr. 1771 geeft hier overigens Benichem.
wordt als pastoor alhier vermeld in 1456.
Schotanus, Tablinum, 125.
Na zijn overlijden verleende paus Pius II op 16 november 1459 de kerk te Bernichem (bisdom Utrecht), waarvan de jaarlijkse opbrengst 4 mark zilver is, aan
1459 (- 1465?)
Hermannus Wier
clericus van het bisdom Utrecht.
RG VIII nr. 2187 (zie voor Bernichem noot 22). Mogelijk is hij dezelfde als Hero, in 1465 pastoor alhier.
PB Hs. 1466.
1471 - 1479
Mynne/Menno
OFO I, nr. 291 (1471) resp. nr. 298 (1479). Blijkens het zegelrandschrift (Tresoar, Zegelfoto nr. 793) was hij frater, dus kanunnik van Lidlum. Op zijn zegel is Michael, de kerkpatroon, afgebeeld.
1492
Peter
PG, nr. 68: hij zegelt als persona van Bocka Hettaz. Bocke Hemmema komt 1491 voor als hoofdeling alhier, OFO IV, nr. 90; zijn broer Aliff Hettez. Hemmema alhier in 1504, ibid. nr. 138.
wordt als pastoor alhier genoemd in 1495,
Arch. EVC nr. 2618, 49vo: 28 oktober 1495 akte van verkoop van land alhier, beginnende met Wybrandus persona, zonder verdere bijzonderheden. 1506,
OFO IV, nr. 138. 1508,
HStA Dresden, Friesl. Sachen, Loc. 8182, 1505-1509, 335 (niet Hilbrandus zoals Microfiches stukken Dresden nr. 867). 1511
Tjessinga IV, 44. en 1517.
Lambooij, 342-343.
z.j.e.d.
Mr. Fredericus Foppinga
was pastoor alhier
Arch. EVC nr. 2575. en overleed als pastoor te Lekkum* in 15(1?)3
Grafschriften IV, 49, dat hem gezien de letters FMF beschouwt als vermoedelijk een zoon van Minne Foppinga. Het jaartal zou o.i. ook 1523 kunnen zijn; in 1512 is hij nog niet te Lekkum en in 1532 daar in ieder geval niet meer. (o.i. lijkt 1523 eerder het juiste jaartal).
Hij was afkomstig van Dronrijp en een zoon van Hessel Foppinga en Frouck Idsdr. van Eminga; op 21 augustus 1508 werd hij te Rostock als student ingeschreven.
Zijlstra, nr. 11323.
14 oktober 1533 als pastoor alhier vermeld.
RR nr. 58, reg. 62. Was hij dezelfde als heer Johannes alhier, genoemd 30 juni 1526
nr. 93, 51. ? (of was deze één van de in 1511 of 1543 genoemde prebendaten?).
1536
Johannes van Doesborch
(Doesburg), als pastoor genoemd 25 april 1536.
nr. 7489, 187v. In 1539 is hij pastoor te Winsum*.
1543/4 - 1545
Ysbrand (van Harderwijk)
moet 1543/4 pastoor geweest zijn te Spannum* en werd daarna pastoor alhier. Als zodanig wordt hij als debiteur in een inventaris in juli 1550 genoemd.
RA Franeker nr. 126, 54. Verleid door de leer van Luther, zoals Sibrandus Leo schrijft, verliet hij de orde en de pastorie heimelijk ca 22 februari 1545 en ging hij naar Wittenberg waar hij in april 1545 als student werd ingeschreven.
Lambooij, 362-365; Wumkes, 77-78 en 78 n. 2. Het plakkaat is niet dat van 29 april 1550 (GPCV III, 191-207, dat een geheel andere strekking heeft) zoals Wumkes, 78 n. 3 stelt. Reitsma, Honderd jaren, 75-76 geeft 1546 als jaar van terugkeer. In november 1545 is hij in ieder geval weer te Spannum*. Zijlstra noemt hem niet. Naar aanleiding van een plakkaat van de keizer d.d. 25 juli (1545) waarmee verwanten van aan verdachte universiteiten ingeschrevenen werden bedreigd keerde hij in de zomer van dat jaar terug, werd met veel moeite weer in Lidlum opgenomen en werd weer pastoor te Spannum* .
1553 - 1555
Hendrik van Leeuwarden
is hier pastoor in 1553
Lambooij, 360-361. en nog 20 maart 1555.
Hof nr. 16691, 39v.
Als waarnemend pastoor treedt dan op
pastoor te Sexbierum*
Arch. Liauckamastate nr. 529. , die hier in 1553 kapelaan was.
Lambooij, 360-361.
1564/5 - 1573
Sibrandus Leo
voordien pastoor te Menaldum*,
Wumkes, IX n. 6 noemt hem hier in 1562, verwijzende naar de Rentmeestersrekening over dat jaar maar in RR nr. 23 (1561/62) en nr. 24 (1562/63) is hij niet aangetroffen. Waarschijnlijk is 1564/65 bedoeld (zie volgende noot). Over hem: Lambooij, 360-380; Roemeling, ‘Lidlum’, 49-51. komt voor het eerst als pastoor alhier voor in 1564/5,
RR nr. 25, 60v. voorts 21 oktober 1566,
nr. 16693, 204. 3 mei 1567,
nr. 16693, 300. 1571
Lambooij, 382-383. en nog 1573.
RR nr. 58, reg. 101. Daarna werd hij weer pastoor te Menaldum*.
1574 - 1575
Godefridus Renckum/Geert Rinckesz.
Hij komt als Godefridus Renckum als pastoor alhier voor in november en december 1574
RR nr. 58, reg. 100 en 101. 46 en als Geert Rinckesz. in 1575.
Van Burmania, 5.
1511
Evert
Tjessinga IV, 44.
kanunnik van Lidlum.
Lambooij, 360-361. In 1560 neemt hij vanuit Sexbierum* het pastoraat alhier waar.
Arch. Liauckamastate nr. 529.
1555
Willem Cornelis
RA Franeker nr. 126, 455.
Van een vicarius is voor het eerst sprake in 1490.
Van Burmania, 4v. In 1508 kwiteren de pastoor, de vicarius Heyno
en de prebendaat Tyaert voor de ontvangst van geld wegens de compensatieregeling voor voorheen
door hen gebruikt land op Het Bildt, nu ingepolderd. De vicarius zou jaarlijks 5 Davids gl.
ontvangen, de prebendaat 21 Davids gl., steeds 1 Davids gl. per pondemaat.
HStA Dresden, Friesl. Sachen, Loc. 8182, 1505-1509, 335.
De desbetreffende betalingen zijn telkenjare te vinden in de zg. Bildt-rekeningen.
RR passim. Bij de opgave van de beneficiale goederen in 1543 wordt bij het Onze Lieve Vrouwenbeneficie de rente van 5 Utrechtse (= Davids) gl. voor 5 pondematen in het Bildt vermeld.
BB I, 347-348 (goederen op naam van de vicarie worden niet vermeld, evenmin van het Maria Magdalenaleen). Dit beneficie moet dus hetzelfde zijn geweest als de vicarie (vicariegoederen en –renten worden in het Beneficiaalboek niet genoemd). In 1546 kwiteert Epo Garbrandi, prebendaat alhier, voor de ontvangst van 6 ponden van 40 groten,
RR nr. 58, reg. 74. het equivalent van 5 Davids gl. De bedienaar van de vicarie wordt dan dus prebendaat genoemd, hoewel de betalingen in de rekeningen steeds ten name van de vicarie gesteld worden (het is steeds een herhaling van dezelfde formulering).
Van de uitkeringen aan de prebendaat – in 1508 heer Tyaert – is – behalve de jaarlijkse naamloze vermelmeldingen in de rekeningen – niets bekend. De rente wordt niet genoemd onder de goederen van het Johannesbeneficie in 1543.
BB I, 348. Tyaert moet echter bezitter zijn geweest van het Maria Magdalenaleen (zie hierna).
Met de aanname : vicarie = Onze Lieve Vrouwenbeneficie, voorts het Johannesbeneficie en het Maria Magdalenaleen is het aantal lenen één minder dan de opgave uit 1558/60 van een vicarie, twee vrije lenen en een cleyn leen alhier.
Jan nr. 1165. Voor een vierde leen ontbreken echter aanknopingspunten.
Vicarie/Onze Lieve Vrouwenbeneficie of leen
Het Onze Lieve Vrouwenleen komt behalve in 1543 ook in 1548
RA Menaldumadeel nr. 1, 13. voor. Uit het feit dat in 1543 wordt opgegeven dat dit beneficie o.m. 2 pm. in de Langewerren en een halve pm. te Wier bezit
BB I, 347. en deze goederen in 1511 staan ten name van Johannes, prebendaat alhier
Tjessinga IV, 53, 79. , kan worden afgeleid dat deze tot dit leen gerekend moet worden. In 1543 wordt ook de compensatie ad 5 Davids gl., toegekend voor het Bildtland aan de vicarius in 1508, bij dit beneficie genoemd, reden om er van uit te gaan dat vicarie en Onze Lieve Vrouwenbeneficie hetzelfde waren.
1490 - 1496
Tiaerd/Titardus Popponis
In 1490 wordt Tiaerdt voor het eerst als vicarius genoemd
Van Burmania, 4v. , voor het laatst in 1496.
PG, nr. 157; het patroniem volgens het zegelrandschrift (Tresoar, Zegelfoto nr. 139; vgl. ibid., nr. 328).
In 1508 komt hij voor als pastoor te Pingjum*
vicarius alhier, was betrokken bij de compensatieovereenkomst uit 1508.
HStA Dresden, Friesl. Sachen, Loc. 8182, 1505-1509, 335.
prebendaat alhier in 1511.
Tjessinga IV, 44. Mogelijk dezelfde als de hier in 1526 genoemde heer Joannes
nr. 93, 51. en/of de volgende
dan bedienaar van het Johannesbeneficie; tevens wordt dan zijn huisvrouw Anna
prebendaat alhier, kwiteert 20 februari 1546 voor de ontvangst van 6 pond van 40 groten wegens de Bildtlanden
RR nr. 58, reg. 74. (het equivalent van 5 Davids gl. dat de vicarie volgens overeenkomst van 1508 toekomt).
wordt in een overigens in veel opzichten onbetrouwbare lijst ca 1550/2 als vicarius alhier genoemd
Jan nr. 1165. , en voorts in 1565 als zodanig.
Van Burmania, 5.
komt als vicarius alhier voor in 1578.
PI; de editie noemt hem in de index (306) onder nr. 2553 (225) maar er is vergeten hem aldaar te vermelden. Als prebendaat komt hij hier voor van 1549 tot 1571.
Johannesbeneficie/prebende
In 1511 wordt Cornelis als vicarius genoemd;
Tjessinga IV, 43, 49-54. op zijn naam staan dan o.m. 7½ pm., geheten Zynaerdafen.
Tjessinga IV, 52. In 1543 staan deze 7½ pm., geheten Zynaerde fenne, op naam van het
Johannesbeneficie.
BB I, 348. Daarom moet Cornelis, hoewel in 1511 vicarius genoemd, toen dit leen hebben bezeten (en kan hij niet als een opvolger van de in 1508 genoemde vicarius Heyno worden beschouwd). Compensatiegeld, aan laatstgenoemde in 1508 toegekend, komt onder de bezittingen van dit leen in 1543 niet voor.
komt als vicarius alhier voor in 1511
Tjessinga IV, 43, 49-54. en als priester alhier in 1516
Aud. nr. 1429/3, 27. ; hij overleed vóór 12 november 1522.
Aud. nr. 1429/3, 27.
1539 - 1540
Mr Tzaling Abbes Riemersma
Op 21 april 1539 wordt geklaagd dat twee zoons van Abbe Riemersma die nog geen priester zijn drie beneficia, nl. te Wons*, Midlum* en Berlikum hebben waarop zij niet resideren; een en ander is in strijd met het met de landsheer gesloten concordaat.
GPCV II, 731. De klacht zal er toe hebben geleid dat volgens bericht van 1 juli 1540 mr. Tzaling Riemersma van het Jansleen alhier resigneerde.
GPCV II, 786. Hij werd 5 november 1534 te Leuven als student ingeschreven en werd later advocaat te Leeuwarden.
Zijlstra nr. 10856.
is in 1543 bedienaar van het Johannesbeneficie.
BB I, 348.
1549 - 1571
Baucke Suffridi
komt alhier voor het eerst voor, dan vicarius genoemd maar tekenend als prebendaat, op 13 januari 1549.
FT, nr. 202. Bij de bevestiging van het betrokken testament op 4 september 1551 (ibid.) heet hij weer vicarius. Prebendaat heet hij in 1551
Van Burmania, 5 (noemt hem in 1549 vicarius). en 28 juni 1554.
RA Franeker nr. 127, 454. Op 24 oktober 1559 wordt hij, ook weer als prebendaat, met zijn broers Jeldert te Hijlaard, Jelle te Goutum en Marten te Dokkum genoemd.
nr. 16692, 16. Als prebendaat komt hij nog voor op 21 november 1571.
RA Franeker nr. 45, 41. Zonder functie en standplaats wordt hij 8 mei 1574 vermeld
HCL, RA nr. Y 10, 41. terwijl hij in 1578 als vicarius voorkomt (zie aldaar).
Wij hebben hem voor de periode 1549-1571 tot dit leen gerekend omdat de vicarius ca 1550/2 (?)-1565 bekend is evenals de bezitters van het Maria Magdalenaleen in 1559.
Dit leen wordt in 1543,
BB I, 346-347. 1553
RA Menaldumadeel nr. 1, 168. en 1559
Tresoar, Hs. 624, 11. genoemd maar was er reeds ca 1500. Het moet bedoeld zijn met de prebende die in 1508 compensatie krijgt voor ingepolderd land op het Bildt.
HStA Dresden, Friesl. Sachen, Loc. 8182, 1505-1509, 335. Het betrokken bedrag (21 Davids gl.) wordt in 1543 niet bij de andere lenen teruggevonden terwijl een specificatie van het bezit van dit leen in 1543 ontbreekt.
is in 1508 bij de compensatieregeling betrokken.
HStA Dresden, Friesl. Sachen, Loc. 8182, 1505-1509, 335. Zijn prove wordt in 1511 genoemd.
Tjessinga IV, 44, 46, 54, 76.
In 1548 komt hij zonder functie en plaats voor.
Hof nr. 16689, 593. Als prebendaat alhier verschijnt hij 13 juli 1551
Tresoar, Verz. Aanwinsten nr. 30 en 18 oktober 1552.
nr. 16690, 263. De reeds genoemde – niet zeer betrouwbare – lijst van ca 1550/2 noemt Franciscus als prebendaat alhier.
Jan nr. 1165.
In 1555 is hij kapelaan op Cammingaburen onder Leeuwarden*, vanaf 1558 komt hij voor als pastoor te Welsrijp*.
Hij moet dit leen hebben bezeten ervan uitgaande dat de vicarie in deze tijd door Peter en het Johannesbeneficie toen door Baucke Suffridi werden bediend.
Als hij hier tot 1555 is geweest kan hij zijn opgevolgd door
1555 - 1556
Buwe Gerritsz.
die op 17 november 1555 het placet als prebendaat alhier (geen leen genoemd) ontving en op 1 februari 1556 door de abt van Lidlum werd geïnstitueerd.
HCL, RA nr. 2, 47vlgg.: inventaris boedel Gerrit Buwesz. (verzegeld 6 mei 1559): vermeld wordt een rond doosje waarin de brief van placet met institutie door de abt. Hij was een zoon van Gerrit Buwesz. en Marritgen Claesdr.
HCL, RA Y 2, 101.
- voor 1559
Johan Loo, cler.
Hij kan dezelfde zijn als Johan van Loo, in 1560 prebendaat te Wirdum*.
zoon van Tzalling Pieters en Iets Popkes te Tzummarum, ontving na resignatie van de voorgaande het Maria Magdalenavrijleen alhier in 1559. Placet op de benoeming werd gegeven 26 november 1560; de beneficiant was toen 12 jaren oud. Hij werd subdiaken in 1567, diaken in 1577 en priester in 1579.
Alles volgens Tresoar, Hs. PB 624, 11.
Op 19 februari 1533 is sprake van heer Syuerdt van Berlekum.
RA Hennaarderadeel nr. 36, 184. Niet bekend is of hij hier stond.
De lijst van ca 1550/2 geeft Peter als vicarius en Franciscus als prebendaat aan, terwijl de andere
prebende in het bezit was van quidam clericus.
St. Jan nr. 1165. Bij onze aannamen is voor een clericus dan geen
plaats tenzij deze het ‘cleyn leen’ bezat waarvan in 1558/60 naast de vicarie en twee prebenden
sprake is.
St. Jan nr. 1165.
Patroon:
Martinus
Verhoeven, 82.
Bijzonderheden:
De kerk geldt als de oudste van Westergo; gezien het patrocinium gaat de stichting ervan terug op de bisschop van Utrecht.
Van Buijtenen, ‘Dekenaat Bolsward’, 84-07. Broer, 449 en 454-455, laat in het midden of Bolsward of Franeker de moederkerk van Westergo was. Bij opgravingen werden geen sporen gevonden van aan de tufstenen kerk voorafgaande gebouwen; deze ontbraken omdat in de 15e eeuw het niveau van de kerkvloer verlaagd werd: Halbertsma, Bolsward, 16-19. Voorzover bekend is te Franeker geen archeologisch onderzoek verricht. Vóór 1399 moet de kerk in het bezit van de johannieters van het klooster Hospitaal in Sneek zijn gekomen.
NA, Arch. Grafelijkheid Holland nr. 228, 352.
Het pastoraat had – blijkens opgave uit 1558/60 – een zeer hoge jaarlijkse opbrengst, nl. 1.200 goudgl. (ter vergelijking: het pastoraat van de kerk te Franeker leverde jaarlijks 300 goudgl. op).
St. Jan nr. 1165.
Naast de pastoor stond een perpetuus vicarius, waarvan de oudstbekende in 1411 genoemd wordt.
Arch. Oegeklooster nr. 1, reg. 1. Waarschijnlijk in het midden van de 15e eeuw werd deze beschouwd als de tweede pastoor; althans komen dezelfde personen dan zowel als pastoor als als perpetuus vicarius voor (zie hierna). In de eerste helft van de 16e eeuw wordt het pastoraat blijkbaar in drie porties gesplitst; mogelijk vanaf 1525 en zeker vanaf 1546 is steeds sprake van een derde als pastoor aangeduide geestelijke (zie hierna).
In 1452 is sprake van de drie hoofdpriesters alhier.
FT, nr. 6. Daaronder zullen zijn te verstaan de pastoor, de vicarius perpetuus en de vicarius. Een vicarie bestond reeds vòòr 1399.
Verwijs, 540; Colmjon, nr. 475.
In 1543 is nog sprake van de drie hoofdpriesters alhier, waarbij het lijkt dat de bezitter van de Saepckemaprove de derde hoofdpriester is.
BB I, 275vlg.: de drie hoofdpriesters en de sacrista ontvangen dan jaarlijks een kleine uitkering (275); deze wordt onder de accidentalia van de pastoor, de tweede pastoor, de bezitter van de Saepckemaprove en de sacrista opgevoerd (275, 276, 278, 281). Het lijkt er dus op dat de bezitter van de Saepckemaprove (toen) de derde hoofdpriester was. Niettemin blijkt nergens dat de vicarius en de bezitter van deze prove dezelfde persoon was. In 1532
GA Bolsward, O.A. nr. 514 reg. 80; de zeven priesters in 1505 en 1511: FT, nrs. 71 en 84. echter en wederom in 1561
RA Bolsward nr. 107, 433. worden de zeven hoofdpriesters alhier genoemd. Onder de laatsten zullen dan ook de bezitters van een aantal andere prebenden moeten zijn begrepen.
Van Apeldoorn komt tot drie pastorieën, zes prebenden en de sacristieprove (belast met de kosterij).
Van Apeldoorn II, 288. Lijsten uit ca 1550/2 en 1558/60 geven aan dat naast de pastorie hier een vicarie en vijf vrijlenen waren.
Jan nr. 1165.
Behalve de pastorie, de vicarie (mogelijk de Vitusvicarie, vermeld in 1512),
Aud. nr. 1528, 209. en mogelijk nog een vicarie kunnen hier worden getraceerd:
- het Nicolaas- en Johannesleen (of Wybingaleen), gesticht in 1452
- het H. Kruisleen, gesticht in 1478 (verplaatst naar het H. Sacramentsleen maar hierop later wel beneficianten)
- het H. Sacramentsleen (of Houckemaleen), onder voorwaarden gesticht in 1478
- het Petrus en Paulusleen (of Hettema-Heremaleen)
- het Jacobsleen (of Hendrik Nannes en Catharina Epesleen), gesticht in 1511 met aanvullende bepalingen in 1524
- het Thomasleen (of Jernteprove)
- de sacristieprove (tevens belast met de kosterij)
- een beneficie op het Barbara-altaar.
Vier van de eerstgenoemde lenen werden later studielenen die thans nog bestaan. Het Thomasleen en de Saepcke(ma)prove waren zg. beneficia curata; na de Reformatie zijn zij waarschijnlijk vermengd met familiegoederen.
Vgl. Van Apeldoorn II, 302. Van het beneficie op het Barbara-altaar is het latere verloop niet bekend.
Daarnaast worden in Bolsward nog twee kapellen genoemd. De ‘Sinte Anthonys tzercke’ wordt in 1500 voor het eerst vermeld
OFO I, 447. , terwijl bisschop Philips van Bourgondië (1516-1524) toestemming gaf voor de oprichting van een kapel voor het beeld van Maria.
ABU nr. 250-1, 9v.
Blijkbaar wordt in 1327 onderscheid gemaakt tussen het personaatschap van Bolsward en de pastoorsprebende, waarbij blijkt van verzet van een aantal ingezetenen van Bolsward tegen de door de bisschop benoemde persona omdat de bisschop slechts een Fries zou mogen benoemen.
Muller, Registers en tekeningen, 165-167; Muller, Regesten, nr. 553; Berkelbach van der Sprenkel, nr. 775 (deze noemt hem van Brondel). Sprake is dan ook van de divisio van de kerk alhier.
Muller, Registers en rekeningen, 79.
Zoals reeds vermeld kwam de kerk later in het bezit van de johannieters te Sneek. Blijkbaar was de situatie aldus dat de gemeente voor de vervulling van de pastoorsplaats een priesterbroeder van dit klooster koos.
Mol, ‘Johanniters, 134-135.
vanaf het midden van de 15e eeuw is sprake van een tweede pastoorsplaats, voortgekomen uit de perpetuele vicarie. Ongeveer driekwart eeuw later verschijnt dan een derde pastorie. Over de keuze van deze pastoors had het johannieter klooster te Sneek geen zeggenschap; deze zal hebben berust bij de gemeente c.q. de magistraat.
Eerste pastorie
Íbid., 151.
1277
Syrik
OFO II, nr. 38. Vries stelt dat het jaartal mogelijk 1377 kan zijn (meded. 29 januari 1992).
1320
Johannes
Verhoeven, Klokken, 77 (geen functieaanduiding)
rector ecclesie, na wiens overlijden
door de bisschop werd benoemd. Op 14 juli 1327 bericht de bisschop aan alle geestelijken van zijn diocees dat enige leken uit de parochie Bolswardzich verzet hebben tegen de benoeming van Hubertus van Budel, zeggende dat de bisschop slechts een Fries mag benoemen, en dat zij Hubert en zijn procureurs verhinderd hebben zich in het bezit van de kerk te stellen. Hij gelast daarom alle geestelijken de schuldigen te vermanen zich te bekeren, op straffe van interdict, over twee maanden over hen uit te spreken en dat zo nodig na 15 dagen uit te breiden over de hele parochie. De parochianen wordt gelast Hubert als hun rector ecclesie te aanvaarden.
Muller, Registers en rekeningen, 165-167; Muller, Regesten, nr. 553; Berkelbach van der Sprenkel, nr. 775.
Blijkbaar trad inmiddels als rector ecclesie op
1327
Allardus de Staurie (van Stavoren)
Op 6 december 1327 belooft Hubert van Budel, klerk van de bisschop, aan Andreas, rector ecclesie alhier, om zodra hij een beneficium met zielzorg zal hebben verkregen, van het personaatschap van Bolsward afstand te zullen doen en de bisschop te verzoeken dit met de pastoorsprebende te verenigen.
Muller, Registers en rekeningen, 60-61; Muller, Regesten, nr. 567; Berkelbach van der Sprenkel, nr. 807. Dezelfde dag verklaart Hubert van Budel van Andreas de Stauria 63 zware ponden Tournoois te hebben ontvangen in verband met de divisio van de kerk alhier.
Muller, Registers en rekeningen, 79.
Hubert komt in 1333 voor als pastoor te Axel, in 1337 als pastoor van de Buurkerk te Utrecht, is dan een van de voornaamste stichters van het kapittel te Amersfoort. Bij zijn overlijden was hij kanunnik van de Dom te Utrecht.
Muller, Registers en rekeningen, II, Inleiding, V.
pastoor alhier en broeder van de orde van St. Jan, week in verband met de woelingen in Friesland uit naar Holland, waartoe hij op 9 augustus 1399 een geleide van graaf Albrecht had gekregen.
NA, Arch. Grafelijkheid van Holland nr. 200, 61v. Op 24 september 1399 werd hij benoemd tot kapelaan van de graaf.
Ibid., nr. 228, 352v. Op 13 april 1400 gaf de graaf, daar het convent Oegeklooster hem ontrouw is geworden, aan Tako, pastoor alhier, wegens diens bewezen trouw ‘Oga Clast, anders geheten Oga Capella’, in de parochie Bolsward gelegen.
Verwijs, 544-545.
Wanneer hij weer in Bolsward is gaan functioneren is niet met nauwkeurigheid vast te stellen. Volgens een ongedateerd stuk heft bisschop Frederik (1393-1423) het interdict op dat Mathias, bisschop van Budua en vicaris-generaal in (Oost)Friesland, gelegd had op de parochiales ecclesiae de Bodelsweert (de kerken in het dekenaat Bolsward?) omdat zekere priester Aemilius en zijn medeplichtigen met geweld broeder Tako uit het bezit van één van die kerken hadden ontzet.
Muller, Regesten, nr. 1374. Nadere datering is niet mogelijk: Mathias was wijbisschop van 1400 tot 1426, Weyling, 189-202.
komt in ieder geval op15 april 1402 en 13 juli 1403 voor als pastoor alhier.
OFO II, nr. 5, 6 resp. III, 2. Hij zegelt dan met anderen overeenkomsten tussen Baarderadeel, Hennaarderadeel en enkele families resp. Bolsward; zijn positie was dus toen blijkbaar niet discutabel.
Niettemin wist Tako weer in het bezit van de pastorie te komen:
In 1408/9 is sprake van een appèl van Tako, pastoor alhier.
Heeringa, Rekeningen, II, 8 Als zodanig komt hij ook voor in 1411
Arch. Oegeklooster, nr. 1 reg. 1. en 1415;
Arch. Klooster Hospitaal nr. 1 reg. 2. in laatstgenoemd jaar is hij tegelijk commandeur van het johannieter klooster te Sneek.
1431
Reynerus de Mackinghe
Blijkens zijn zegel was hij priesterbroeder.
Arch. Klooster Aalsum, nr. 40 reg. 3 (zie ook zegelrandschrift: Tresoar, Zegelfoto nr. 737). Mol, ‘Johanniters’, 149, 151 vraagt zich af of hij dezelfde is als Reynerus Johannis, 1420-1432 priesterbroeder van Hospitaal en daarvoor verbonden aan het klooster Achlum.
Broeder Henrick, dus een priesterbroeder van Hospitaal, komt als pastoor alhier voor het eerst voor in 1451.
GA Bolsward, O.A. nr. 745 reg. 3. Op zijn zegel het johannieter kruis (Tresoar, Zegelfoto nr. 2802). Voor het laatst wordt hij als pastoor genoemd in 1475.
OFO II, 79, 80.
Gale komt als pastoor alhier voor vanaf 1478
OFO II, 86; priesterbroeder volgens het zegelrandschrift, Tresoar, Zegelfoto nr. 946. en voor het laatst in 1493.
OFO IV, nr. 100. Van 1468 tot 1470 is Gale Jouckez. bekend als pastoor te Hommerts*.
1496
Wilhelmus
PG, nr. 192.
Wellicht dezelfde als Guillermus, 1495 pastoor te IJsbrechtum*, en als Willem, 1500-1507 commandeur te Sneek.
Mol, ‘Johanniters’, 151, 148.
komt voor het eerst als pastoor alhier voor in 1503
Overijssels Archief, Coll. Heerkens nr. 541 reg. 11. en aldus nog op 27 september 1508.
Tresoar, Hs. PB nr. 120. Mogelijk dezelfde als Jacobus Alcmariae of Jacobus Delfft, beide priesterbroeder van Hospitaal 1495: Mol, ‘Johanniters’, 149.
1509 - 1533
Bartholomeus van Amsterdam
Bartholomeus komt voor het eerst als pastoor alhier voor op 21 mei 1509.
Tresoar, Hs. PB 121. Is hij dezelfde als Bentho, als pastoor alhier vermeld in 1509 (zonder datum)?
GA Bolsward, Arch. Weeshuis nr. 81. Bartholomeus van Amsterdam is nog pastoor alhier op 5 maart 1533.
GA Bolsward, Arch. Armhuis nr. 103 (hij is dan medevoorstander van het Armhuis).
In 1495 is hij priesterbroeder van Hospitaal te Sneek.
Mol, ‘Johanniters’, 149.
1543
Pieter Gregoris
BB I, 275.
Hij wordt als D. Petrus Gregorii van Bolsward 2 juni 1509 tot priester gewijd.
AAU 23, 1896, 427. Diakenwijding: 7 april 1509, Domkapittel nr. 2544, 75.
in 1543 pastoor te Oppenhuizen*, komt 11 april 1549 voor het eerst als pastoor alhier voor.
FT, nr. 204. Hij is hier nog pastoor in 1560.
PB Hs. PB 1466. Oorkondelijk nog vermeld 13 december 1559, RA Bolsward nr. 107, 358.
1561 - 1570
Joachim Henrici Eernshemius
in 1558 priesterbroeder van Hospitaal te Sneek
Mol, ‘Johanniters’, 149. , komt vanaf 15 februari 1561 als pastoor alhier voor.
RA Leeuwarderadeel nr. 14, 37. Hij overleed op 28 augustus 1570.
Arch. Klooster Hospitaal nr. 3 reg. 62.
Hij liet kinderen na waarover in 1573 Dirck Jans en Pieter Sickes alhier voormonden waren.
PB Hs. 1466.
1570 - 1576
Gellius Ilstanus/Jelle Jansz. van (der) IJlst
eerst pastoor te Oppenhuizen*, daarna te IJsbrechtum*, vervolgens te Sneek*, daarna hofmeester te Osingahuizen, werd 8 september 1570 als eerste pastoor alhier gekozen.
Ibid. nr. 3 reg. 62. Op 23 februari 1576 wordt hij gekozen als commandeur van het klooster Hospitaal te Sneek
Ibid. nr. 6 reg. 63. ; nadat hij in verband met de moeilijke tijden uitstel had gekregen, bevestigde de johannieter Balijer op 13 augustus 1576 zijn verkiezing.
Ibid. nr. 6 reg. 66. In 1580 week hij eerst uit naar Keulen, ging later naar Groningen, werd in 1586 pastoor en commissaris-generaal te Baflo en tenslotte commandeur van de johannieter commanderij te Wijtwerd.
1578 - 1580
Joannes Hauckis
komt voor het eerst als pastoor alhier voor in januari 1578
Ibid. i. 6 reg. 78. en week in 1580 uit.
CE, 353. Zijn verblijfplaats in ballingschap wordt niet vermeld, wel in het exemplaar van de Conscriptio in Arch. EVC nr. 3372, 115. Zie voor hem ook It Beaken 31, 1969, 177 en 174 waar onder nr. 105 zijn wapen. Ca 1584 werd hij pastoor te Engelbert; hoe lang hij daar stond is onbekend. Na 1597 werd hij pastoor te Megen, waar hij kort na 1615 stierf.
Frenken, 197-200 en 244.
Alleen in 1399 komt alhier een kapelaan voor.
Op 18 september 1399 geeft graaf Albrecht aan Aylof Willemsz., kapelaan in de kerk alhier, een vicarie (die door overlijden vacant is geworden maar door zijn meinedige en ongehoorzame onderdaan Zyvert ten onrechte wordt bezeten en gebruikt) alsmede een vicarie te Abbega*.
Verwijs, 540.
Voor het eerst is in 1411 sprake van een vicarius perpetuus.
Arch. Oegeklooster nr. 1 reg. 1 Het beneficie ontwikkelde zich
allengs tot de tweede pastorie.
1411
Synedus de Ileke
Arch. Oegeklooster nr. 1 reg. 1. Randschrift van het zegel: Tresoar, Zegelfoto nr. 1221.
Hij komt 1408/9 voor als deken van Bolsward
Heeringa, Rekeningen II, 15. en 1420 als pastoor te Heeg*.
1434
Mr Frederick en Albertus
worden 27 juli 1434 als ‘ewighe vicarii’ alhier genoemd
NA, Arch. Nassause Domeinen nr. 10313. ; er lijken er dan dus twee te zijn.
Fredericus wordt als priester alhier genoemd 29 april 1436.
GA, Arch. Farmsum mr. 4 reg. 63.
1451 - 1459
Mr. Dirk van Bolsward
Mr. Dirk, perpetuus vicarius alhier, komt voor 20 oktober 1451.
GA Bolsward, O.A. nr. 745 reg. 3. Als persona wordt hij genoemd 4 oktober 1452; Bauck Hessels bepaalt dan dat hij de eerste bezitter zal zijn van de door haar gestichte Nicolaas en Johannesprebende alhier.
OFO IV, nr. 15. Als vicarius komt hij voor 23 maart 1455.
OFO I, nr. 139. Op 4 augustus 1459 geeft paus Pius II last om Theodoricus de Bolswardia, wereldlijk priester en vicarius alhier, te installeren als abt van Stavoren en Hemelum.
Brom I – 1, 67 nr. 181; RG VIII, nr. 5446
Mogelijk is hij dezelfde als de in 1456 genoemde Mag. Theodoricus Johannis, lic. can. iur. en priester alhier.
Arch. Klooster Stavoren nr. 2 reg. 8. Hij lijkt niet dezelfde als Theodoricus Joannis, van Sneek, 1430 ter Keulen in de artes ingeschreven en daar 1433 baccaleureus decretorum (Zijlstra nr. 5690).
1475 - †1490
Mr. Goytien Symons Hagedoorn
Hij werd als Godefrodus Symonis in 1469 als student in de rechten te Leuven ingeschreven.
Matr. Leuven IV, 51, 56. Niet vermeld door Zijlstra. Als perpetuus vicarius wordt hij met name (als Gautye) genoemd 13 augustus 1478
OFO IV, nr. 51. en 10 augustus 1481,
OFO IV, nr. 56. als Gotfridus Symonis 27 juni 1481 als zodanig.
PG, nr. 36. Hij zal het beneficie reeds hebben bezeten 20 december 1475 wanneer sprake is van heer Goyttieys provende land alhier.
Tresoar, Hs. PB nr. 102 (regest: Keikes, Inv. Arch. Bolsward reg. 16). Op 30 mei 1480 komt hij als kerkheer (pastoor dus) alhier voor,
PG, nr. een copie van dit stuk (PG, nr. 36, 23 juni 1481) noemt hij zich Gotfridus zoon van Mr. Symon! evenals 17 februari 1482.
Arch. Gerkesklooster nr. 84 reg. 35.
Op 28 april 1490 werd heer Goytia of Godfridus, vicarius alhier, door Juw Jongema gedood omdat hij als voogd over de jonge Goslick Jongema, neef van Juw (hun vaders waren broers) opkwam voor diens belangen en die van zijn moeder Wyttia.
Worp van Thabor, 175; Peter Jacobsz. van Thabor, 50. Julius Iwugania nob(ilis), Gerlacus Fol, Petrus en Johannes Johannis die diabolo instigante een (naamloze) priester hadden omgebracht, ontvangen 14 oktober 1490 pauselijke absolutie
RPG VII nr. 2177. Een aantal priesters, zonder standplaats genoemd, ontvingen 16 oktober 1490 absolutie wegens een excommunicatie, RPG VII nr. 2179.
Godefridus Hagedoorn, vicarius alhier, was ‘welspreeckent ende gheleert man in beijde de rechten’.
Arch. van Harinxma thoe Slooten nr. 443, 49. Is hij dezelfde als heer Goutthye te Bolsward, op het leen dat Oldeklooster toebehoort, genoemd in 1480? (Pieter Jacobsz. van Thabor, 35). Van enige relatie tussen Oldeklooster en de perpetuele vicarie is niets bekend, evenmin trouwens van dit klooster met enig ander leen).
1494 - 1501
Mr. Hetto Jongema
van 1488 tot 1490 bekend als pastoor te Goënga*, komt zonder functie en plaats met de pastoor Galo alhier voor op 31 augustus 1490
Arch. Thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg nr. 3067. en als vicarius perpetuus vanaf 3 oktober 1494.
OFO II, nr. 90. Hij was een zoon van Kempo Edes Jongema en Jel Bockes Harinxma
Arch. EVC nr. 2575, 52. en werd als student te Leuven ingeschreven op 24 juli 1479,
Zijlstra nr. 8209. te Keulen op 19 december 1485
Zijlstra nr. 11810. en 7 mei 1497.
Zijlstra nr. 11843. Als vicarius perpetuus alhier komt hij nog voor op 27 oktober 1501.
OFO IV, nr. 126. Hij zal dezelfde zijn als Hetto Kempoz., in 1505 en 1506 biechtvader van de zusters van het klooster Nazareth te Idzega.
OFO I, nr. 500, 519. Het zegel (Tresoar, Zegelfoto nr. 1212) is echter niet hetzelfde (Ibid. nrs. 171, 2714)
1504 - †1533
Mr Haring Donia
Op 13 juni 1504 staat hertog George van Saksen aan Godschalk Jongema de nominatie toe van een priester op vier beneficia alhier waaronder de prove van mr. Haring Donia indien deze vacant worden.
Hof nr. 80, 27 (GPCV II, 234): niet de presentatie – dat recht was in handen van de hertog. Welk beneficie hier bedoeld is is niet bekend. Op 10 juli 1504 kent het Saksische bewind Haring Donia, pastoor alhier, een jaarlijkse uitkering toe van 10 goudgl. omdat hij van de vicarie te Oosterend* afstand moet doen aangezien de bezetting van meer dan één beneficie niet is toegestaan.
HStA Dresden, Orig. Urk. nr. 8571. Op 31 augustus 1508 kwiteert Haring Donia, medepastoor alhier, voor de ontvangst van 10 goudgl., hem door de hertog van Saksen toegekend.
HStA Dresden, Friesl. Sachen, Loc. 8192, 1505-1509, 332. Als vicarius perpetuus komt hij voor 21 mei 1509,
Tresoar, Hs. PB nr. 121. als pastoor in 1511
FT, nr. 84. , als concuratus in 1512.
Oudmunster nr. 1738, 228v. Als pastoor komt hij ook nadien voor, zo op 28 juni 1527
Hof nr. 80, 27; nr. 93, 79v. en 21 maart 1532.
RA Hennaarderadeel nr. 39, 13. Hij overleed op 16 juni 1533; de tekst op zijn grafzerk noemt hem Haring Donya of Haringsma en vicarius perpetuus.
Coll. Grafschriften, Bolsward. Hij was een zoon van Agge Sierckz. Harinxma en Tieth Albada; zijn oom Rienck Donia was pastoor te Oosterend*, zijn broer was de grootvader van Bocke Donia, pastoor te Arum*.
Stb. I, 158, II, 99 waar ten onrechte twee Haring Donia’s worden genoemd: de een (mag., misschien vicarius te Bolsward) als zoon van Agge, de tweede (mag., vicarius perpetuus te Bolsward, ov. 1533) als kleinzoon van diens broer Sierck. Het Burmaniaboek (Arch. EVC nr. 2575, 47a v-48) noemt overigens geen van beide!). Henricus Agge Donia (Dynga) werd in december 1480 als student te Keulen ingeschreven.
Zijlstra nr. 5086. Slechts éénmaal komt hij voor als mr. Heynrick Donia, pastoor alhier, in een niet nader – na 1518 – te dateren stuk.
Aud. nr. 1429/3, 17.
ca 1534 - 1545
Mr Focke Syblesz
van 1525 tot 1531 bekend als pastoor te Langweer*, komt ca 1534
ABU nr. 538-4, 26 (oorspronkelijk bij ABU nr. 538-1 na 71). en 23 december 1538
GA Bolsward, O.A. nr. 745 II. als perpetuus vicarius alhier voor. Nadien (maar ook voordien, bijv. 6 mei 1536
Hof nr. 16481, 829. Als pastoor ook 15 juli 1538 (Arch. EVC nr. 456) en 24 oktober 1538 (Ibid. nr. 460). ) wordt hij steeds pastoor genoemd, zo nog 25 juni 1545.
Hof nr. 16689, 386. In 1541 is hij (volgens Gerbenzon) ook secretaris van Bolsward.
P. Gerbenzon, ’Friese brieven uit de vijftiende en zestiende eeuw’, Estrikken 42, 1967, 138 nr. 44. Dat de daar ondertekenende secretaris Phocas dezelfde is als de priester Focke Siblesz. leidde Gerbenzon af uit GA Bolsward, O.A. nr. 658, stuk 2, en O.A. nr. 660. Hij had een zoon mr. Andries Phockez., die vòòr 1560 overleed en gehuwd was met Auck Hayedr.
RA Bolsward nr. 107, 406-409.
eerder pastoor te Leeuwarden*, daarna pastoor alhier.
Van Burmania S, 4; PB Hs. 1466. Oorkondelijk is hij niet aangetroffen.
komt vanaf 27 december 1548 regelmatig als pastoor (soms anderde of tweede pastoor) voor.
RA Bolsward nr. 121. Als zodanig was hij hier werkzaam tot 1580. Evenmin als zijn twee collega’s ging hij over tot de Reformatie; met hen week hij in 1580 uit.
CE, 353.
In 1543 was hij nog clericus en 24 jaren en ging hij ter schole te Leuven; hij bezat toen de sacristieprove alhier.
BB I, 281. Te Leuven ingeschreven in 1543: Zijlstra nr. 12185.
Mogelijk reeds in 1525 was hier een derde pastorie, in 1546 zeker (zie hierna).
1525 (-1527/8)
Johannes (Douwez.)
Op 16 maart 1525 is sprake van Johannes, persona; een standplaats is niet aangegeven.
RA Bolsward nr. 107, 493. Mogelijk is hij dezelfde als heer Jan Douwesz. van Bolsward die in 1527/8 op beschuldiging van sodomie 13 weken te Leeuwarden gevangen zat en daarna werd opgezonden naar Utrecht.
RR nr. 5, 88 (kosten van gevangenhouding), nr. 6, 79-80 (kosten van transport naar Utrecht).
In maart 1545 is sprake van een huis te Sneek, gekocht van Low, pastoor te Bolsward.
RA Sneek nr. 21, 31. Hij zou dan – gezien de bekende gegevens van de twee ande-
re pastorieën – de derde pastoor moeten zijn geweest.
Weliswaar is niet bekend wie in 1545 de eerste pastorie bezat maar deze was altijd een johannieter en dezen bezaten geen eigen huizen in Sneek.
wordt 25 november 1553 – met Marten Foppes – genoemd als pastoor alhier.
GA Bolsward, O.A. nr. 811 reg. 106; O.A. nr. 36, 319 (bepaling in een testament dat de weesmeesters alhier ordiniert sullen wesen by den twee Pastoren, in der tijtt wonende op ten Provens, daar Heeren Marten Foppes en Heeren Evert Renckezn. n ter tijt bedienen. Hij kan dezelfde zijn als Everardi Reineri Memelick, van Franeker, op 26 juni 1538 te Leuven als student ingeschreven.
Zijlstra nr. 8732.
1551 - †1556
George Walraven
komt 4 november 1551 als medepastoor alhier voor
RA Bolsward nr. 11, 152. ; op 30 oktober 1551 wordt hij deken (van Bolsward) genoemd.
RA Bolsward nr. 11, 148. Op 22 oktober 1550 heet hij nog vicarius
RA Bolsward nr. 11, 39. , evenals op 27 juli 1554.
RA Bolsward nr. 107, 150.
Op 13 mei 1556 wordt bericht dat George Walraven, derde pastoor, is overleden. Zijn schulden overtreffen zijn goederen, die ten behoeve van zijn crediteuren moeten worden verkocht.
RA Bolsward nr. 107, 238. Hij moet worden onderscheiden van een priester George alhier die in 1552 overleed.
George Walraven werd in 1528 uit Poppingawier* verbannen.
1558 - †1558/9
Evert Epkez.
wordt in 1558 als derde pastoor alhier genoemd.
GA Bolsward, Arch. Weeshuis nr. 262. In 1553, 1554 en 1556 komt hij als priester alhier voor.
GA Bolsward, Arch. Weeshuis nr. 83 (19 juni 1553 en 23 oktober 1554); RA Bolsward nr. 107, 489 (1556). Op 27 juni 1559 procedeert Peter van Medemblik, prior van Achlum, tegen Folcku Brantkesdr. die zich beschouwt als erfgename van wijlen heer Evert Aepkez.
RA Bolsward nr. 107, 333.
1560 - 1561
Frederik Fransz.
(1562?,1565?)
is hier derde pastoor in 1560
PB Hs. 1466 en 1561.
J.A. Mol, Testamenten 1550-1580 (niet uitgegeven). Hij is hier in ieder geval nog
in 1562
GA Bolsward, O.A. nr. 590, 29. en wordt als perpetuus vicarius (!) genoemd in 1565.
Van Burmania S 21; PB Hs. 1466.
1578
Lieuwe Jacobs
Van Burmania S 21. De vraag is of deze mededeling juist is. Lieuwe of Leo Snecanus komt 23 december 1569 voor als proost van Vinea Domini te Bolsward (Arch. Bestuursinstellingen 1522-1582 nr. 934) en aldus nog 17 december 1574 (RA Sneek nr. 25, 658) en juli 1575 (Ibid., 62). De proosdij werd echter in 1570 bestemd tot onderhoud van de bisschop van Leeuwarden. Wellicht heeft Lieuwe Jacobs daarna enige tijd alhier een pastoorsfunctie vervuld.
1578 - 1580
Frans Adriaans
komt op 14 augustus 1578 als derde pastoor voor wanneer hij zich met andere geestelijken alhier verklaart tegen de Religievrede
Arch. Bestuursionstellingen 1522-1581 nr. 623. 112 en week met zijn collegae in 1580 uit.
CE, 353. Hij overleed in 1604 en werd in de Grote kerk alhier begraven.
Coll. Grafschriften, Bolsward. Hij wordt ook Frans Holdema genoemd.
Van Burmania S 21.
Reeds vòòr 1399 bestond hier een vicarie.
Verwijs, 540. In 1451 is sprake van drie vicarii,
GA Bolsward, O.A. nr. 745 reg. 3 terwijl er
in die jaren nog een ander als vicarius genoemd wordt (zie hierna). In 1512 wordt de Vitus-
vicarie genoemd.
Aud. nr. 1528, 209.
Daarnaast lijkt er in 1525 een tweede vicarie te bestaan. Het valt niet altijd goed vast te stel-
len of en als vicarius aangeduide persoon mogelijk de vicarius perpetuus was noch tot
welke van de twee vicarieën iemand gebracht moet worden.
Na zijn overlijden werd hier vicarius
die door graaf Albrecht als onse meynedige ende ongehoersamige onder-sate als ten onrechte bezitter en gebruiker van de vicarie werd vervangen
kapelaan in de kerk alhier, die bij dezelfde gelegenheid ook een vicarie te Abbega* ontving.
Verwijs, 540. Hij komt als vicarius alhier nog voor in 1411.
Arch. Oegeklooster nr. 1 reg. 1.
1449 - 1452
Willem (Frederiksz.)
In 1449 komt Willem als vicarius alhier voor,
OFO I, nr. 107. evenals in 1452.
FT nr. 15. Mogelijk is hij dezelfde als Mr. Willem van Bolsward die 5 juli 1453 wegens ontvangen loon en schadevergadering de stad Leeuwarden kwiteert, OFO I, nr. 132. Hij kan dezelfde zijn als Wilhelmus Frederici, van Bolsward, 1428 als student te Leuven ingeschreven
Zijlstra nr. 9527. Hij overleed op 8 maart 1475 en werd alhier begraven; de graftekst noemt geen hoedanigheid.
Coll. Grafschriften, Bolsward.
worden in 1451 alle als vicarii alhier genoemd.
GA Bolsward, O.A. nr. 745 reg. 3. Henric komt in 1452 nog als zodanig voor.
FT, nr. 15.
In 1492 is sprake van heer Adams prove.
OFO I, nr. 394. Op 13 februari 1493 ontvangt Adamus Bauckonis, vicarius alhier, commissie voor Friesland
Oudmunster nr. 30-3, 23v. (bedoeld zal zijn het aartsdiaconaat van Oudmunster in Oostergo). Hij overleed vóór 1502.
OFO I, nr. 458.
Hij is onder de priesters die 16 oktober 1490 vrijgesproken worden van de
excommunicatie, hen opgelegd na de gewelddadige gebeurtenissen in 1490
te Bolsward.
RPG VII, nr.2179.
komt 3 oktober 1503 voor het eerst als vicarius alhier voor
Tresoar, Hs. PB 896. en aldus nog
op 16 december 1511.
Arch. Oegeklooster nr. 2 reg. 8. Hij overleed kort daarop waarna
1512 - †1525
Mr. Thomas Gerritsz.
op 6 september 1512 door de landsheer met de Vitusvicarie werd voorzien omdat de ingezetenen het over de benoeming van een nieuwe vicarius niet eens konden worden.
Aud. nr. 1528, 209.
Thomas de Franeker, zoon van Gerardus Godeschalci, werd 11 april 1510 te
Leuven als student ingeschreven.
Zijlstra nr. 8331. In 1515 of 1516 verzoekt mr. Thomas
Gerryts, vicarius alhier, wiens prebende door de Geldersen is geruïneerd en die de hertog (van Saksen) steeds trouw is geweest en heeft ondersteund, benoeming in een binnenkort elders vrijkomende prebende waarbij hij denkt aan een prebende te Franeker, Goutum, Leeuwarden of Midlum.
NA, Arch. ACB nr. 389x. Op 12 februari 1517 verleent de stadhouder Floris van Egmond hem de vicarie alhier onder voorwaarden voor de tijd van drie jaren na het eindigen waarvan hij moet verklaren of hij daar wil blijven of de sacristieprove te Stiens* wil behouden.
In deze drie jaren moet Thomas de gelden die de vicarie meer opbrengt dan het kapelaanschap te Stiens besteden voor de reparatie van het vicariehuis.
Hof nr. 80, 43. Zie ook Marssum*, pastorie 1516.
Hij overleed op 5 oktober 1525 (hij wordt dan prebendaat alhier, niet vicarius
alhier genoemd; had hij misschien de vicarie voor een prebende gewisseld?)
en in de Galileërkerk te Leeuwarden begraven.
Grafschriften, III, 15, 17. Hij werd begraven bij zijn ouders Gerrit Godschalksz. en Rensk. Gerrit was een broer van Goedtfriendt Gosliksz. te Sneek; zij gaan 21 juni 1513 een scheiding aan die mede wordt ondertekend door Mr. Thomas Gerritsz. Zij hadden een zuster Jelle Gosliksdr., gehuwd met Wiggle Poppes waarvan een zoon Lolcke. Wigle en Jelle’s moeder Emke Gosliks (weduwe) treffen 18 juli 1485 een regeling over Jelle’s goederen (alles: GA Kampen, O.A. nr. 90). Goedtfriendt Gosliksz. en zijn vrouw stichtten in 1523 een altaar in het Kruiswerk te Sneek, FT, nr. 102.
wordt in 1533 vicarius alhier genoemd.
RA Hennaarderadeel nbr. 36, 24. Vanaf 1543 is hij bekend als bezitter van de Saepckeprove alhier.
komt 8 juni 1541 als vicarius (standplaats niet aangegeven; alhier?) voor.
RA Bolsward nr. 107, 492.
tot dan vicarius alhier, ontvangt 7 februari 1550 placet op zijn benoeming tot vicarius te Tzum*.
RR nr. 49, 6.
1558
Rein.
Van Burmania S, 20; PB Hs. 1466.
Tweede vicarie (patrocinium onbekend)
1516/7 - 1525
Martinus Wibrandi
Op 1 februari 1525 komt Marten als vicarius alhier voor.
FT, nr. 110. Op 26 mei 1525 geeft Martinus Wibrandi, vicarius alhier, aan hier nu 7 jaren te staan.
Hof nr. 93, 11. Een gelijknamige uit Bolsward werd 23 augustus 1483 te Rostock als student ingeschreven, Zijlstra nr. 7315.
Omdat Thomas Gerrits, de (andere) vicarius, in oktober 1525 overleed (zie boven) moet Martinus de vicarius geweest zijn die kort voor 11 juli 1525 stierf
Hof nr. 93, 30. waarna
priester te Pingjum*, door Godschalk van Jongema en anderen (niet met name genoemd) werd verkozen op de vicarie alhier; in verband met de onrustige tijden krijgt hij uitstel tot november a.s. om zijn presentatie te verkrijgen.
Hof nr. 93, 30. Het zal hier betreffen Wybrandus Dominici, 27 mei 1525 nog te Pingjum*.
wordt 1 mei 1541 als vicarius (zonder plaats, hier?) genoemd.
Niet gedocumenteerd. Een gelijknamige persoon is in 1559/60 pastoor te Schingen*.
Sacristieleen (patrocinium onbekend)
Blijkens opgave in 1543 was de sacristieprove belast met de kosterij.
BB I, 281.
Op 15 juli 1546 sluiten Tjaard van Jongema, olderman van Bolsward, enerzijds en burgemeesters, schepenen, raad en meenslieden aldaar anderzijds met consent van het Hof, een overeenkomst inzake een geschil, dienende voor dat Hof, over het patronaatsrecht van de Sacristieprove. De (blijkbaar door Tjaard) gedane collatie van Johannes, pastoor te Wilsum (Wolsum*), wordt gehandhaafd. Tjaard doet afstand van het patronaatsrecht en staat verder alle rechten daarop af zodat men de prove voor een deel mag verenigen met de derde pastorie en voor een deel kan gebruiken voor de kosterij en de school mits ca. 10 pm. land verenigd wordt met de Thomas- of Jernteprove, waarvan heer Tyerck Jans bezitter is. De stad doet afstand van alle rechten op laatstgenoemde prove en op de Saepckeprove, nu in het bezit van heer Abbe Jans, waarvoor Tjaard bij vacatures ‘guede eerlicke priesters’ zal mogen aanwijzen.
GA Bolsward, O.A. nr. 828 reg. 98 (in dorso: leen van Jacobus Jellius. Diens relatie met een van de drie genoemde lenen is niet bekend. Hij komt later (1571) voor als prebendaat van de Nicolaas en JohannesBaptistaprebende, maar was reeds in 1557 prebendaat alhier (Abma, Lenen, 85). Een nadere bevestiging hiervan wordt gegeven op 11 november 1550 waarna confirmatie door de bisschop wordt gegeven op 19 mei 1551.
GA Bolsward nr. 827 reg. 100 (na afwijzing van de vorige door de bisschop op 2 mei 1547) en nr. 828 reg. 101. De rekening van de bisschoppelijke vicaris vermeldt de concordia tussen partijen over het patronaatsrecht tertie pastorie ecclesie de Oldenhoven, prebende sancti Thomae, custodie et rectori schole.
Heeringa, Rekeningen II, 193. De magistraat van Bolsward maakt daarop op 5 juli 1552 een scheiding op van de sacristiebeneficieën en wijzen deze toe aan de derde pastorie, de school en de schoolmeesters.
GA Bolsward, O.AS. nr. 516 reg. 102.
komt als sacrista alhier voor vanaf 31 oktober 1500
Arch. Epkema nr. 42. en zo nog 16 december 1511.
Arch. Oegeklooster nr. 2 reg. 8.
1517/8 - 1532
Tjark Andriesz./Theodoricus Andreae
Theodorus Andreae, sacrista alhier, geeft 26 mei 1525 aan hier nu zeven jaren te staan.
Hof nr. 93, 30. Tjark komt als sacrista nog voor 28 augustus 1532.
GA Bolsward, O.A. nr. 514 reg. 80.
Theodoricus Andreae, van Bolsward, werd 6 juni 1502 te Leuven als student ingeschreven.
Zijlstra nr. 8288.
clericus, 24 jaren oud en te Leuven ter schole gaande, bezit in 1543 de sa-cristieprove.
BB I, 281. Vanaf 1548 is hij bekend als tweede pastoor alhier.
pastoor te Wilsum (Wolsum*) was blijkens de overeenkomst van 15 juli 1546 inmiddels (door Godschalk van Jongema) op de sacristieprove benoemd en wordt daarin gehandhaafd.
GA Bolsward, O.A. nr. 828 reg. 98.
Mogelijk is hij dezelfde als
bezitter van de sacristieprove als wiens erfgenaam 19 november 1550 Sybren Schomaker genoemd wordt.
RA Bolsward nr. 11, 46.
komt in 1554 als sacrista voor.
RA Bolsward nr. 107, 150.
sacrista en koster alhier, bedient tevens de Petrus en Paulusprebende.
Van Burmania S, 21; PB Hs. 1466. Hij was hier reeds in 1559 en betrokken bij een zaak waarin brieven van placet (voor een niet met name genoemd beneficie) van de tegenpartij ongeldig worden verklaard.
Hof nr. 16691, 234; nr. 16692, 27.
Nicolaas en Johannes Baptistaprebende
Op 4 oktober 1452 sticht Bauck, vrouw van Hessel, een prebende ter ere van God, Nicolaas en Johannes de Doper en bestemt daartoe Wybingagoed te Nijland (waarnaar het leen later het
Wybingaleen heette). De collatie zal berusten bij de drie hoofdpriesters van Bolsward. De be-
zitter van de prebende moet zo mogelijk uit haar verwantenkring komen.
FT, nr. 15. Verondersteld is
dat de stichtster de vrouw was van Hessel Doykaz. Albada alias Hessel Jongema/Juwinga.
Noomen en Walsweer, ‘Genealogie’, 170-171.
Als eerste bezitter van de prebende wijst Bauck Hessels aan
wel dezelfde als de hiervoor genoemde vicarius perpetuus.
OFO IV, nr. 15.
145(6?)8- †1485
Pieter Pietersz.
komt 24 maart 1459 als provendepriester alhier voor.
GA Bolsward, Arch. Weeshuis nr. 79. Mogelijk was hij hier reeds in 1456.
FT, nr. 18. Hij overleed in 1485
Vaticaans Archief, Reg. Suppl. Nr. 854, 23r (mededeling dr. U. Schwartz, Rome, d.d. 21 november 1989). waarna strijd ontstond tussen
1486
Otto Simonis contra Buwo van Bolsward
over het altaar van Johannes in de kerk te Bolsward, waarvan de opbrengst 4 mark zilver niet te boven gaat.
Ibid. Blijkbaar won laatstgenoemde want op 31 maart 1505 is sprake van heer Buwe en heer Gefryds prove.
GA Bolsward, O.A. nr. 746 reg. 42.
Hij had een broer Jelmer Jansz., burgemeester van Sneek.
RvdA II, 350 (aanbreng van Wybingaleen te Nijland). Waarschijnlijk was hij een zoon van Jan Ennes te Bolsward en dan oom van Doitze Jelmers Albada, prebendaat te Sneek*, en oudoom van Peye Jans, pastoor te Loënga, en Pieter Doedes Albada, pastoor te Ried*, later te Hallum*. Jan Ennes was een broer van Jelmer, pastoor te Nijland*.
Noomen en Walsweer, ‘Genealogie’, 176-177.
1541/2 - 1543
Doythie Sipkez.
wordt hier vermeld 1541/2
RR nr. 11, 45v. en als prebendaat van deze prebende in 1543.
BB I, 280. Zonder functie en plaatsaanduiding wordt hij alhier nog genoemd op 8 april 1558
RA Bolsward nr. 107, 544. , maar niet bekend is of hij deze prebende toen nog bezat.
1571 (- 1578?)
Jacob Jellesz.
komt 14 februari 1571 als ‘baptiste priester’ voor.
Arch. thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg nr. 1051. De betekenis van ‘baptiste priester’ is onduidelijk. Mogelijk bediende hij toen deze prebende. In ieder geval tot maart 1570 bezit hij de Thomasprebende alhier. Hij is één van de priesters die op 14 augustus 1578 de Religievrede afwijzen.
Arch. Bestuursinstellingen 1522-1581, nr. 623.
Volgende beneficianten zijn eerst vanaf 1598 bekend.
Abma, Lenen. Het Wybingaleen bestaat nog steeds als studieleen.
Op 13 augustus 1478 bepaalde Altger Douwesz. Houkama bij testament dat een aantal landerijen bestemd worden voor een prove op het Kruisaltaar; mocht er echter een altaar komen van het H. Sacrament dan moet de prebende aan dat altaar verbonden zijn. Collatoren zullen zijn de drie hoofdpriespriesters, Tjaard Juwinga of de bewoner van Juwingahuis en de vier raadslieden. De collatoren zullen de bezitter van de prebende uit Altgers verwanten moeten kiezen.
FT, nr. 38. Inderdaad komt er later een Sacramentsaltaar en is sprake van de daaraan verbonden prebende, die later als Houckemaleen bekend is (zie hierna).
Vanaf 1554 is echter (weer) sprake van de prebende op het Kruisaltaar.
priester.
ABU nr. 535, 227. Na zijn resignatie werd
op 9 maart 1554 geïnstitueerd tot het Kruisaltaar alhier.
ABU nr. 535, 227. Hij was de voorgaande dag toegelaten tot de wijding van subdiaken.
ABU nr. 550*, 50v. In 1558 is hij vicarius te Oosterbierum*.
1556 - 1557
Jarichus Wilhelmi
van Bolsward, werd 16 september 1556 op de titel van de prebende of vicarie van het Kruisaltaar toegelaten tot de wijding van subdiaken; 12 maart 1557 gaf hij verklaring over de opbrengst daarvan.
Ibid., 68.r
van Bolsward, werd 28 maart 1560 op de titel van de Kruisprebende alhier toegelaten tot de wijdingen (niet aangegeven welke).
Ibid., 99.
werd 18 april 1565 op het officium van het Kruis alhier toegelaten tot de wijding van subdiaken.
Ibid., 131.
Bij het voorgaande leen werd reeds aangegeven dat de aan het Kruisaltaar te verbinden prove moest
worden verplaatst naar het Sacramentsaltaar indien dat er zou komen. Dat is inderdaad geschied.
Van de Sacramentsprebende is voor het eerst sprake op 13 juni 1504 wanneer hertog George van
Saksen aan Godschalk Jongema de nominatie bij komende vacatures toestaat op vier lenen, waar-
onder de Sacramentsprebende.
nr. 80, 27 (GPCV II, 234).
1515/6 – 1525(7?)
Joannes Rineri
prebendaat van het Sacrament(saltaar), geeft 26 mei 1525 aan hier nu 7 jaren te staan.
nr. 93, 30. Misschien is hij dezelfde als de op 30 augustus 1527 genoemde prebendaat Johannes.
nr. 93, 82v.
(1543)1550 – 1578
Mathijs Willemsz.
In 1543 wordt de clericus Mathijs Willemsz. genoemd als bezitter van een niet nader aangeduid beneficie;
BB I, 280. dat moet wel deze prebende zijn geweest. Pas op 25 februari 1550 echter wordt de clericus Mathias Wilhelmi, gekozen door de geestelijken en de consules, geproclameerd tot de Sacramentsprebende alhier.
ABU nr. 535, 27-27v; een voorganger in het leen wordt niet genoemd. Op 27 en 28 februari d.a.v. wordt hij, afkomstig van Bolsward, op deze titel geëxamineerd ter toelating tot de wijding van subdiaken.
ABU nr. 550*, 6v en 9. Nadien komt hij nog meermalen als priester of prebendaat voor. Hij was de schrijver in 1567 van een exemplaar van het zg. Landboek van Martena
UB Groningen, Hs. 368 (vermeld door Steensma, Thabor, 159). en copiist van de kronieken van Worp van Thabor.
Tresoar, Handschriften PB, 349 Hs. Vgl. WvTh V, 337 (vermeld door Steensma, Thabor, 159). Op 14 augustus 1578 is hij onder de geestelijken die zich keren tegen de Religievrede.
Arch. Bestuursinstellingen 1522-1581 nr. 623. Hij zal deze prebende toen nog hebben bezeten.
Eerst vanaf 1614 zijn verdere beneficianten bekend.
Abma, Lenen, 123. Het Houckemaleen bestaat als studieleen nog steeds.
Bij de regeling in 1546 is ook de Thomas- of Jernteprebende betrokken.
GA Bolsward, O.A. nr. 828 reg. 98. Deze bestond in ieder
geval reeds in 1515/6.
Hof nr. 93, 30.
Op 7 februari 1604 wordt een accoord gesloten tussen Rints (dochter van de olderman Tjaard) van
Jongema en haar man Taco van Camminga ener- en de stad Bolsward anderzijds over Saepckeprove
en het Thomasleen; van beide zijn de Jongema’s collator. Overeengekomen wordt dat de Jongema’s
(of de eigenaren van Jongemahuis) op deze twee lenen mogen blijven confereren maar dat de stad
jaarlijks de opbrengst van bepaalde huren zal ontvangen.
GA Bolsward, O.A. nr. 36, 322vlg. Waarschijnlijk is dit leen – evenals de
Saepckeprove – nadien vermengd met goederen van de familie Camminga–Jongema.
Van Apeldoorn II, 302.
1517/8 - †1552/3
Tyerck Jans Backer/Theodoricus Johannis
Theodoricus Johannis, prebendaat van de Thomasprebende, geeft 26 mei 1525 aan
hier nu 7 jaren te staan.
Hof nr. 93, 30. Op 15 juli 1546 wordt hij bezitter van deze prebende genoemd.
GA Bolsward, O.A. nr. 828 reg. 98.Enkele malen heet hij Backer (FT, nrs. 169, 202). Hij is maart 1552 nog in leven,
RA Bolsward nr. 11, 204. mogelijk nog 27 november 1552
RA Bolsward nr. 107, 460 (dan zijn huisvrouw Anne genoemd). en overleed vóór 15 mei 1553 wanneer Jacob en Sipke Jans in hun eis tegen Anna Upkedr. en de weeskinderen van Tyerck over diens nalatenschap niet ontvankelijk worden verklaard; Anna ontkende dat de eisers naaste bloedverwanten waren en dat er nog broers en zusters van de overledene waren.
RA Bolsward nr. 107, 70-71.
Theodoricus Joannis, van hier, werd 21 juli 1511 als student te Leuven ingeschreven
Zijlstra nr. 8265. en ontving 24 februari, 24 maart en 7 april 1515 de drie hogere wijdingen.
Dom nr. 2544, 41, 96; AAU 24, 1897, 8.
Hij komt meermalen voor als bezitter van de zg. priestervenne te Sippens onder Wommels: zo 15 december 1557,
RA Hennaarderadeel nr. 38, 353 29 mei 1564 (dan als prebendaat van deTho- masprebende alhier)
Hof nr. 16800, 444. en laatstelijk ca maart 1570.
RA Hennaarderadeel nr. 39, 23. Dit land stond in 1543 te boek onder de prebende van heer Tyerck.
BB I, 136. In februari 1571 bediende Jacob mogelijk de Johannes Baptistaprebende alhier. Afkomstig van Bolsward, werd hij 31 maart 1552 per decretum toegelaten tot alle wijdingen.
ABU nr. 550*, 31v; een wijdingstitel is niet aangegeven.
Saepcke(ma)prove/prebende (patrocinium onbekend)
Ook dit leen is betrokken bij de overeenkomsten van 1546
GA Bolsward, O.A. nr. 828 reg. 98. en 1604.
GA Bolsward, O.A. nr. 36, 322vlg. Opgaven uit 1543 lijken
er op te wijzen dat de bezitter van deze prebende èèn van de drie hoofdpriesters is
BB I, 275vlg. , maar van enige relatie tussen deze prebende (met de vorige door van Apeldoorn als beneficia curata genoemd
Van Apeldoorn II, 288. ) en de derde pastorie is niets gebleken.
is in 1543
BB I, 277-278. en 1546
GA Bolsward, O.A. nr. 828 reg. 98. bezitter van deze prebende, evenals 2 mei 1547 wanneer de bisschop zich over deze prebende, waarvan Abbe Johannis bezitter is, wendt tot Tjaard van Jongema.
St. Marie nr. 2761, 13-13v. Hij wordt nog genoemd op 22 februari 1555
nr. 16690, 464. en overleed vóór 3 november 1559 wanneer Jel van Dekema, weduwe van Tjaard van Juwinga (= Jongema), olderman van Bolsward, administratrice van diens boedel en als zodanig presentratrice van het leen van wijlen heer Abbe Jans genoemd wordt inzake landhuur.
RA Bolsward nr. 107, 343-345. Reeds in 1533 is sprake van Abbe Jans alhier, die dan vicarius wordt genoemd.
RA Hennaarderadeel nr. 36, 24. Of daaruit de conclusie kan worden getrokken dat de (of een) vicarie identiek was met deze prove, lijkt ons de vraag. In 1550 is een ander hier vicarius (tenzij deze de andere vicarie bezat) (zie aldaar). Abbe Jans bezit in 1553 blijkbaar ook het Hendrik Nannes en Catryn Epesleen alhier (of bediende dat voor een ander).
GA Bolsward, O.A. nr. 36, 400.; Arch. Armhuis nr. 64.,
Mogelijk is hij één van de twee priesters die in 1531/2 alhier gevangen genomen worden.
RR nr. 7, 46v. De twee priesters alhier, beide met name Aebe, worden op 7 juni 1532 door het Hof veroordeeld binnen 7 dagen Friesland te verlaten en naar Leuven te gaan om te studeren; zij mogen slechts op wederroep door het Hof terugkeren, op straffe van verlies van hun beneficia
Hof nr. 16687, 496. Te Leuven werden in die tijd alleen ingeschreven: 15 juli 1532 Albertus Andreae de Westerhuys, van Marrum (Zijlstra nr. 11543) en 27 september 1532 Albertus Tetardi, van Franeker (Zijlstra nr. 8730). (die zij dus blijkbaar behielden).
Albertus Johannis, van hier, werd op 19 juli 1513 te Leuven als student ingeschreven.
Zijlstra nr. 8257. Abbo Joannis werd 8 maart 1516 tot subdiaken gewijd
Dom nr. 2544, 46v.; een diakenwijding is hier niet gevonden. en 17 mei 1516 tot priester;
AAU 24, 1897, 20. tot 1525 is hij bekend als prebendaat te Burgwerd*.
Wanneer deze prebende is gesticht is onduidelijk. In een testament van 23 mei 1504 is sprake van een legaat aan het altaar van Petrus en Paulus.
FT, nr. 66. De prebende moet in ieder geval in 1517/8 hebben bestaan.
Hof nr. 93, 30. Het leen – heden ten dage nog steeds een studieleen – heette later het Hettema–Heremaleen naar de veronderstelde stichters Tabbe Ynthyez. (Hettema?) en Rienck Lieuwesdr. (Herema?).
Meesters toonde aan dat deze niet met elkaar gehuwd waren; veeleer gaat het om twee (al dan niet
aan elkaar verwante) personen wier nakomelingen bij toerbeurt de prebende vergaven.
Meesters, 36.
Tabbe Ynthyez. is in 1507 en nog in 1532 schepen van Bolsward.
Ibid., 47-48. Rienck Lieuwesdr., overleden
1585/6, was eerst gehuwd met Dirk Symons, daarna vóór 1542 met Adriaan Michiels (Eelsum),
overleden in 1564. De kinderen uit haar eerste huwelijk zullen ca 1535/40 zijn geboren.
Ibid., 51-52, 54. Dat
maakt het onmogelijk dat Rienck Lieuwesdr. betrokken is geweest bij de stichting van een prebende
die reeds in 1517/8 bestond. Op welke wijze zij resp. haar nakomelingen betrokken raakten bij het
collatierecht van de prebende is onbekend.
De Haan Hettema zag in dr. Johannes Inthies Sixtinus, die in 1519 te Londen stierf, de feitelijke
stichter van de prebende waarvan zijn broer Tabbe Ynthyez. (en – naar de Haan Hettema meende -
diens vrouw Rienck Lieuwesdr., wat zij duidelijk niet was) de eerste patroons werden.
Stb. I, 202, II, 136. Meesters, 36, noemt Johannes Sixtinus daarbij een obscure dorpspastoor wat niet steunt op mededelingen van de Haan Hettema in Stb., loc. cit. Dat Johannes Sixtinus van 1506 tot 1508 pastoor van de Oldehove* te Leeuwarden was, was Meesters niet bekend.
1517/8 - †1525
Hilbrandus Tabbonis
prebendaat van deze prebende, geeft 26 mei 1525 aan hier nu 7 jaren te staan.
Hof nr. 93, 30.
Hij was een zoon van bovengenoemde Tabbe Ynthyez.
Meesters, 47-48. en werd 3 oktober 1519 te Leuven als student ingeschreven.
Zijlstra nr. 8274. Hij overleed nog in hetzelfde jaar en werd alhier begraven.
Meesters, 46. Op zijn grafzerk staat tevens een inscriptie ter nagedachtenis aan dr. Johannes Inthies Sixtinus, op 24 maart 1519 te Londen overleden en in de Paulskerk aldaar begraven.
Meesters, 45, 47. Meesters geeft aan dat Sixtinus in 1507 en 1508 te Oxford was; hij zal de dienst te Leeuwarden hebben laten waarnemen. Wegens vertrek naar Engeland resigneerde hij als pastoor te Leeuwarden in 1508. Hij was een oom van Hilbrandus.
clericus, was in 1543 bezitter van de prebende.
BB I, 280. Meesters beschouwt hem als een broer van de voorgaande.
Meesters, 47-48. Op 12 oktober 1541 werd hij te Leuven als student ingeschreven
Zijlstra nr. 8789. Volgens Abma zou hij het beneficie van 1540 tot 1558 hebben bezeten.
Abma, Lenen, 230. In 1560 is .hij leek.
Hof nr. 16692, 40. Hij is geen pastoor te Birdaard* geweest zoals Zijlstra nr. 8789 op grond van Andreae, Tresoar, Hs. PB 935, 22 aangeeft; deze noemt betrokkene echter Bernardus Tarquinius.
1559 - 1560
Reyner Claesz.
Op 18 februari 1560 verklaart het Hof de brieven van nominatie of presentatie op Reyner Claesz. van nul en generlei waarde en de brieven van placet ongeldig. Als zijn voorstanders traden op Bernardus Tabbes (boven als eerdere bezitter van deze prebende genoemd) en (zijn stiefvader) Sipke Reynsz. De prebende moet in het bezit worden gesteld van Michiel Adriaans, van Harlingen.
Hof nr. 16692, 40.
Reyner Claesz. was een zoon van Wyts Tabbes (zuster van voornoemde Hilbrand en Bernardus) uit haar eerste huwelijk met Claes Reyners.
Meesters, 49, 52. Als Regnerus Sixtinus, Frysius Hetteman, werd hij in 1563/4 te Bazel als student ingeschreven, in 1565 te Bourges en Orleans. Hij werd een bekend jurist en overleed 11 mei 1617.
Zijlstra nrs. 5011, 10873, 12205.
van Harlingen was degene in wiens bezit de prebende moest worden gesteld.
Hof nr. 16692, 40. Hij was een zoon van Adriaan Michiels, burgemeester van Harlingen, en Rienck Lieuwesdr.
Meesters, 54. en dus een representant van de andere collatiepartij. Op 3 oktober 1560 werd hij te Leuven als student ingeschreven
Zijlstra nr. 9375. en overleed tussen 16 april 1577 en 28 november 1579.
Meesters, 54.
Het leen liet hij blijkbaar bedienen door
koster en sacrista alhier.
Meesters, 54.
Beneficium op het Barbara-altaar
Over dit beneficie is vrijwel niets bekend. Het valt op dat de bezitters gerekend moeten worden tot
de kring van de verwanten van de collatoren van het voorgaande leen.
1554
Botte Tabbes
RA Bolsward nr. 107, 150.
Mr. Botte Tabbes wordt in 1553 zoon genoemd van Tabbe Ynthyez.
RA Bolsward nr. 107, 149; vgl. Meesters, 50.
zoon van Adriaan Michiels, komt in 1562 als bezitter van het Sinte Barbersleen voor;
GA Bolsward, O.A. nr. 590, 98vlg.; nr. 592A, 134. hem ontmoetten wij reeds bij de voorgaande prebende.
Op 16 oktober 1511 bestemden Hendrik Nannes en Katryn Epes, zijn vrouw, geld en een huis voor
een prebende op het altaar van Crispinus en Crispinianus tenzij zij voor hun dood zouden bepalen
dat het aan een ander altaar verbonden zou moeten worden. Als collatoren worden aangewezen de
drie (hoofd)priesters en de prior van Thabor; de bezitter van het leen zal uit de verwanten van de
stichters moeten komen.
FT, nr. 84. Op 23 januari 1524 bepaalt Hendrik Nannes – zijn vrouw is inmiddels
overleden – dat de prebende verbonden moet worden aan het Jacobsaltaar.
FT, nr. 106.
Op 15 maart 1591 ontvangen Gedeputeerde Staten een brief van Athie Wypckesz., burger van
Bolsward, namens zijn zoon Wypcke voor wie hij reeds eerder een beneficie te Bolsward had
verzocht. Te onderzoeken was of hij tot de verwanten van de stichters behoorde en of de laatste
bezitter van het beneficie zich tot een ambacht had begeven en was gehuwd. De magistraat wil het
beneficie aan zich trekken omdat het cum cura animarum zou zijn maar dat is volgens adressant niet juist. Hij is van Catharina’s bloed terwijl zijn vrouw Wypke Atges bloedverwante is van Hendrik Nannes. Het leen was steeds aan clercken gegeven. De afloop is niet bekend.
Arch. EVC nr. 5590 nr. 85.
In 1640 komen Gedeputeerde Staten, representerende de prior van Thabor, en de burgemeesters en de predikanten te Bolsward, representerende de drie hoofdpriesters, als collatoren van het Jacobsleen voor.
GA Bolsward, O.A. nr. 803. Het leen bestaat als studieleen nog steeds.
student, nu te Leuven, wordt door Hendrik Nannes als eerste beneficiant aangewe-zen onder de voorwaarde dat hij tussen nu en Sint Jansmis a.s. priester wordt. Zo niet, dan zal Symon Alberts van Harlingen, priester, het leen krijgen.
FT, nr. 106. Hij was 25 juni 1518 te Leuven als student ingeschreven en kwam van hier.
Zijlstra nr. 8256. Of hij inderdaad priester is geworden, is onbekend.
1543
Gysbert Lyuwesz., cler.
BB I, 279.
priester, komt in 1553 als prebendaat van deze prebende voor.
GA Bolsward, O.A. nr. 36, 400; Arch. Armhuis nr. 64. Hij bezat de Saepcke(ma)prove alhier; mogelijk bediende hij het leen voor een ander.
zoon van Hendrik de Pauw te Leeuwarden. In 1562 is sprake van het beneficie op het Jacobsaltaar, nu bediend door Hector, zoon van Hendrik de Pauw.
GA Bolsward, O.A. nr. 590, 99-99v; nr. 592A, 134-135. Hij was afkomstig uit Leeuwarden en werd 26 augustus 1561 te Leuven als student ingeschreven.
Zijlstra nr. 9287. In 1569 is hij beneficiant van het Jobsleen te Leeuwarden*.
Op 27 juni 1559 en 9 december 1559 is sprake van een geschil tussen Hendrik Olferts namens zijn zoon Balthasar Hendriks, clericus, ener- en de getijdepriesters alhier, de organist, de koster en de procureur-generaal anderzijds; op 9 december worden de brieven van placet voor eerstgenoemde ongeldig verklaard.
Hof nr. 16691, 234; nr. 16692, 27. Om welk leen het ging, blijkt niet.
Beneficia buiten de Maartenskerk
Op 15 juli 1500 verkopen de voogden van sinte Anthonys tzercke een huis.
OFO I, nr. 447. Van de capella
Sancti Anthonii is in 1529/30 sprake wanneer toestemming voor een draagbaar altaar wordt
gegeven.
Heeringa, Rekeningen II, 117. Op 20 maart 1494 dragen Goslick Juwingha, burgemeesteren en Raad van Bolsward aan de proost op ‘t Zandt over sante Anthonis kercke aan de Hoogstraat over en de prove en renten die heer Marten Lyves daar heeft opdat men het convent van Pingjum naar Bolsward kan overbrengen (Aud.nr. 1430.1, 185-185v). De generaal-abt van de Premonstratenzer orde gaf 8 mei 1509 toestemming het klooster naar een veiliger plek over te brengen (Ibid., 186). Het betreft hier de kapel van het Sint Anthony gasthuis.
Aan deze kapel verbonden priesters zijn niet bekend.
Bisschop Philips van Bourgondië (1517-1524) verleende zijn goedkeuring aan de oprichting van een kapel voor het beeld (imago) van Maria; het stuk is niet gedateerd.
ABU nr. 250-1, 9v. wsVrowe capel komt in
1525 reeds voor.
OFO II, 322. In 1529/30 wordt toestemming voor een draagbaar altaar in de Mariakapel
gegeven.
Heeringa, Rekeningen II, 117. In 1551
RA Bolsward nr. 11, 85. en 1554
RA Bolsward nr. 107, 133. is sprake van de capelle proven, in 1562 van het Capelleleen.
GA Bolsward, O.A. nr. 590, 100v; nr. 592A, 137. Het Onze Lieve Vrouwe Capelle leen zou gesticht zijn door mr. Jacob Orgelmaker en Hylck Hauckema;
Arch. Bestuursinstellingen 1813-1918 nr. 3776, 41. een fundatiebrief bleef niet bewaard.
ca 1543
Frederick Inthiema.
Ibid., nr. 3776, 41. Frederick Inthiema wordt niet genoemd in de genealogie Inthiema in Stb. I, 228.
zoon van Thomas Jellesz., van Workum, komt als beneficiant van het Kapelleleen 7 april 1557 voor.
RA Bolsward nr. 107, 266.
clericus, zoon van Meynert Dirks te Wieuwerd, komt 20 mei 1572 als bezitter van de vrije prebende in de Onze Lieve Vrouwe kapel voor.
nr. 16801, 111.
Mariaprebende in de proosdij Vinea Domini
Vanaf het midden van de 16e eeuw zijn verleningen van een Mariaprebende in deze proosdij bekend.
Het ging in feite hier ook om een studieleen.
Op 6 mei 1551 werd hij door de proost als kapelaan aangewezen
ABU nr. 535, 89. ; de akte diende als wijdingstitel. Mogelijk dezelfde als de volgende?
werd 17 en 24 september 1551 op de titel van het Onze Lieve Vrouwe altaar in het convent van Anthonius alias Vinea Domini toegelaten tot alle wijdingen nadat in september 1551 door het convent een wijdingstitel was afgegeven op de naam van Joannes Joannis.
ABU nr. 550*, 24 en 25 resp. ABU nr. 535, 96. Mogelijk dezelfde als de voorgaande?.
ontving op 20 februari 1552 van het convent een wijdingstitel
ABU nr. 535, 151vo. en werd 29 september 1552 tot alle wijdingen toegelaten.
ABU nr. 550*, 35. Vanaf 1582 is hij bekend als predikant te Roordahuizum.
Arch. Bestuursinstellingen 1580-1795 nr. 2285, 136: 1582 stipendium voor Harco Andreas, zoon van de predikant te Roordahuizum. Romein, 164, noemt hem als predikant aldaar vanaf 1586.
werd na de resignatie van de voorgaande op 10 februari 1553 tot de Onze Lieve Vrouwe prebende in dit convent geïnstitueerd.
ABU nr. 535, 170. In 1558 is hij pastoor te Longerhouw* en priester van het johannieter klooster te Sneek.
werd 17 mei 1554 op de titel van het Maria-altaar in dit convent toegelaten tot de wijding van subdiaken.
ABU nr. 550*, 52v.
Meermalen is sprake van geestelijken waarbij niet blijkt welke functie zij bekleedden. Een aantal
wordt prebendaat genoemd zonder dat aangegeven is welke prebende zij bezaten, een ander aantal
is alleen maar als heer aangeduid. Zoveel mogelijk in chronologische volgorde worden zij hier-
Op 3 december 1483 wordt enig land overgedragen, afkomstig van wijlen Andreas, prevende priester.
GA Bolsward, O.A. nr. 539 reg. 22.
1482 - 1508
Gerlacus Everardi Brontsma
komt 25 oktober 1482 als prebendaat alhier en deken van Bolsward voor.
GA Bolsward, Arch. Weeshuis nr. 79. Reeds in april 1482 komt Gerlacus Everardi als priester alhier voor.
Het Utrechts Archief, GA Utrecht, 1e afd. nr. 815, 105 Als deken wordt hij ook genoemd op 3 oktober 1503
Overijssels Archief, Coll. Heerkens nr. 541 reg. 11. en als priester alhier op 27 september 1508.
Tresoar, PB Hs. 120 (Inv. Arch. Bolsward reg. 51).
1490 - 1491
Wattye/Wolterus Simonis
komt in 1490
RPG VII nr. 4266 (Wolterus Simonis) en 1491
OFO I, 389. als priester alhier voor. Wolterus Simonis, van Bolsward, werd 29 augustus 1465 te Leuven als student ingeschreven.
Zijlstra nr. 8071; daar ten onrechte verward met Gothie Simons, vicarius perpetuus te Bolsward.
1490- † v. 1503
Jarich Hettonis
Op 4 december 1503 komt een overeenkomst tot stand tussen de armvoogden van Bolsward en de erven van heer Jarich; de armvoogden zullen het geld ontvangen dat te Thabor berust benevens mobilia en kleren behalve de mantel en het bed dat heer Haring (n.b. de perpetuus vicarius alhier) in zijn bezit heeft terwijl de voogden aan de erven een geldsbedrag zullen uitkeren.
OFO I, 462.
presbiteri incole op. Bolswerdensis ontvangen 1 april 1490 absolutie en dispensatie wegens begane onregelmatigheden begaan tijdens een op de stad gelegd interdict.
RPG VII nr. 4266. Het interdict was opgelegd na de strijd om de macht in Bolsward.
Walterus Simonis is wel dezelfde als de eerdergenoemde Wattye, Jarichus Hettonis wel dezelfde als de vóór 1503 overleden Jarich. De andere vier priesters konden niet met andere vermeldingen in verband worden gebracht.
Martinus Urbrandi (Wibrandi?)
priesters, worden 16 oktober 1490 geabsolveerd van het hun opgelegde interdict.
RPG VII nr. 2179. Of zij alle te Bolsward of in de omgeving stonden is niet bekend. Adam Baukonis komt in 1493 als vicarius alhier voor. Martinus Wibrandi, van Bolsward, wordt 28 augustus 1493 te Rostock als student ingeschreven.
Zijlstra nr. 7315. Hij zal dan niet dezelfde zijn als Martinus Wybrandi, van Sloten, die zich 14 augustus 1498 (twee weken eerder dus) te Leuven liet inschrijven, Zijlstra nr. 8630. Het is de vraag of hij dezelfde is als Martinus Wibrandi die ca 1516/7 de tweede vicarie alhier kreeg (zie hiervoor).
1503 (- 1507?)
Pieter (Simons?)
komt als prebendaat alhier voor op 3 oktober 1503
Overijssels Archief, Coll. Heerkens nr. 541 reg. 11. en is mogelijk dezelfde als Peter Simons, prebendaat alhier, die 13 augustus 1508 kwiteert voor de ontvangst van een hem door de hertog van Saksen toegekend jaargeld.
HStA Dresden, Friesl. Sachen, Loc. 8182, 1505-1509, 333.
1504 -
Gerrit (Tyaerdsz.)
Onder de proven waarvan de hertog van Saksen in 1504 Godschalk Jongema bij vacatures de nominatie toestaat is oude heer Gerrits prove.
nr. 80, 27 (GPCV II, 234).
Mogelijk is bedoeld heer Gerrit Tyaerdts die 26 mei 1505 in een testament bedacht wordt
FT, nr. 71. en 30 april 1507 een rente overdraagt uit de molen van heer Willem alhier.
Tresoar, PB Hs. 118 (Inv. Arch. Bolsward reg. 49) Als prebendaat wordt hij ongedateerd vermeld
Tresoar, PB Hs. 1382, 330-330v. terwijl 16 juni 1544 in een inventaris genoemd wordt een ongedateerde brief van dezelfde, ondertekend door heer Piter, pastoor, en heer Harcko
RA Bolsward nr. 125, 60v. , wier standplaatsen niet zijn aangegeven.
Zijn molen wordt in 1507 genoemd.
Tresoar, PB Hs. 118 (Inv. Arch. Bolsward reg. 49)
1504 - † vóór 1507
Schelte
Ook zijn prove wordt in 1504 vermeld.
Hof nr. 80, 27 )(GPCV II, 234). Hij overleed vóór 1507.
Oosterhout, 520.
komt als geestelijke alhier voor op (2)3 mei 1504.
FT, nr. 66.
Van heer Buwe en heer Gefryds prove is sprake op 31 maart 1505.
GA Bolsward, O.A. nr. 746 reg. 22. De prove van Buwe was de Nicolaas en Johannes Baptistaprebende.
vóór 1512
Douwe Pibonis Humminga
overleed in 1512; hij was eerst pastoor te Dronrijp*, daarna prebendaat te Bolsward en Harlingen*.
Schotanus, Tablinum, 20.
Heer Wigger alias Wiggerus Petri, clericus en notarius, instrumenteert 16 oktober 1511 het testament van Hendrik Nannes en Katryna Epes.
FT, nr. 84.
komt als prebendaat alhier voor op 16 december 1511
Arch. Oegeklooster nr. 2 reg. 8. , evenals
1511
Mr Gerardus
Arch. Oegeklooster nr. 2 reg. 8.
Deze zou dezelfde kunnen zijn als Gerardus Reincii, vermeld in 1509.
Van Burmania S, 20; PB Hs. 1466.
komt als beneficiatus alhier voor op 16 december 1511.
Arch. Oegeklooster nr. 2 reg. 8. Hij was een verwant van bovengenoemde Douwe Pibonis Humminga
FT, nr. 81. en komt 13 februari 1511 als pastoor te Dronrijp* voor.
FT, nr. 81.
1519 - 1524
Aesgo Lasquert (Mr. Aesgo Hesselsz. Albada)
komt als prebendaat alhier voor op 26 april 1519,
OFO III, nr. 40. 12 juni 1520
ABU nr. 231, 81. en 23 januari 1524.
FT, nr. 106. Van 1511 tot 1539 bezat hij het Sjaardemaleen te Franeker*.
Zie voor hem ook: Walsweer, ‘Sjaerdemalien’, 49 n. 138.
ca 1520/30
Tjaert Hollingsz.
was geestelijke alhier ten tijde van de Keizerlijke Majesteit en van mr. Heynrick (sic) Donia, pastoor alhier.
Aud. nr. 1429/3.
1529 - 1531
Mr. Doythie Wiarda
komt als prebendaat alhier voor op 28 augustus 1529
HCL, Arch. Camminga nr. 3. en in deze omgeving, dus wel hier, op 22 mei 1531.
Protocol Cleuting, 73-75. Op 12 februari 1533 (Tresoar, Arch. Varia Staten, nr. 73-11) en 24 oktober 1533 (FT 165) komt hij voor in de omgeving van Wytse van Camminga, wiens testament van laatstgenoemde datum hij ook ondertekent. Hij was een zoon van Doythie Wiarda en Mints Gerbrandsdr. Aytta en werd 31 augustus 1513 te Leuven ingeschreven als student.
Zijlstra nr. 8514. Van 1536 tot 1547 is hij bekend als pastoor te Wirdum*.
1532 - 1543
Cornelis Jansz.
komt hier voor het eerst voor in 1532,
GA Bolsward, O.A. nr. 438. als prebendaat op 16 april 1542
GA Bolsward, O.A. nr. 745 II. en zonder aanduiding van functie in 1543.
GA Bolsward, O.A. nr. 438 en BB I, 276
- † vóór 1551
Sipcke Gaelesz.
Zijn erfgenamen komen 13 februari 1551 voor; functie en standplaats zijn niet vermeld.
RA Bolsward nr. 11, 68.
zonder functie en standplaats als onlangs overleden genoemd april 1553.
RA Bolsward nr. 11, 343.
- † 1552
GeorgeOp 13 december 1552 vindt de inventarisatie plaats van de goederen van heer George nadat het voornemen daartoe 27 november was afgekondigd. Hij is dan blijkbaar reeds overleden. Eén van de crediteuren geeft aan dat zijn vader heren Georgen to Poppinghweerwegens nieuwe verhuur van land geld heeft voorgeschoten. De relatie met Poppingewier* is onbekend. Op 14 december 1552 verklaren Wpke Jansz. en Symon Petersz. namens zijn vrouw de nalatenschap van heer George te verwerpen.
RA Bolsward nr. 107, 460-466. Hij moet worden onderscheiden van George Walraven, ov. 1556, derde pastoor alhier.
komt hier 19 juni 1553
GA Bolsward, Arch. Weeshuis nr. 83. en 23 oktober 1554
GA Bolsward, Arch. Weeshuis nr. 83. als priester voor, evenals in 1556.
RA Bolsward nr. 107, 489. In 1558 is hij derde pastoor alhier. Eind 1552 is hij nog pastoor te Huins*.
komt zonder functie en standplaats op 22 februari 1555 voor.
RA Bolsward nr. 107, 484.
komt eveneens zonder functie en standplaats voor op 28 mei 1555.
RA Bolsward nr. 107, 487.
1559 - 1560
Johannes Gerckesz.
Hij komt hier op 9 december 1559 onder de getijdepriesters alhier voor.
nr. 16691, 234. Op 9 juli 1560 wordt hij priester van de Oldehove genoemd,
Hof nr. 16692, 84. zonder dat blijkt of hier Bolsward of Leeuwarden is bedoeld. In 1552 is hij prebendaat van de Christophorusprebende in de Oldehove* te Leeuwarden*, in 1555 prebendaat in de Nijehove* te Leeuwarden.
1562 - 1578
Olphert Jarichs
in 1559 prebendaat geworden te Wirdum*, komt voor het eerst als priester alhier voor op 28 mei 1562
GA Bolsward O.A. nr. 590, 99. en is hier nog in 1578.
PI, 244. Hij komt niet voor onder de geestelijken die zich in augustus 1578 tegen de Religievrede verzetten.
Arch. Bestuursinstellingen 1522-1581 nr. 623. Hij leeft nog 2 oktober 1589 en procedeert dan tegen een inwoner van Leeuwarden.
Hof nr. 16703, 357.
In deze periode wordt betaald voor het zegel wegens dispensatie voor hem om te verkrijgen een officium perpetuum in de kerk alhier niettegenstaande het feit dat hij geen verwant is van de stichter; om welk leen het gaat, blijkt niet.
Heeringa, Rekeningen II, 267.
z.j. ? Jacobus Theodorus of Theodorus Sartorius
Oudheden en Gestichten II, 4, zonder verdere bijzonderheden.
Patroon:
Mauritius en/of (later) Martinus
Verhoeven, 83. Hij merkt daarbij op dat de vermelding van de Mauritiuskerk alhier alhier in de Dialogus Miraculorum van Caesarius van Heisterbach in sommige handschriften (andere noemen Martinus) niet juist kan zijn omdat Martinus ook in latere bronnen (bv. Arch. Liauckamastate i. 990, 1554) als patroon wordt genoemd. Van Moolenbroek geeft aan dat Mauritius in de tekst (naar de oudste handschriften) als patroon vermeld wordt en dat Verhoeven te snel heeft geconcludeerd dat de latere lezing (als Martinus) de juiste is: van Moolenbroek, ‘Bozum’, i.h.b. 270 n. 4. De Voorloopige Monumentenlijst, IX, Friesland (1930), 14 en wel in het spoor daarvan U. Zwaga, De Margarethakerk te Bozum (1992) geven ten onrechte Margaretha als patrones. Het zg. Onderwijzersboekje uit 1857 (Tresoar, Hs. 1150 2.1) geeft Petrus als patroon.
Bijzonderheden:
het kerkgebouw is niet vóór de tweede helft van de 12e eeuw te dateren.
MF, 85. Volgens een vermelding uit 1473 kwam het institutierecht de abt van Lidlum toe.
Jan nr. 935, 16. De abt van Lidlum als aartsdiaken van de kerk alhier 1554 (Arch. Liauckamastate nr. 990) en 1556 (OFO III, nr. 39, 137), als aartsdiaken van de seendstoel Winsum 1545 (Arch. Liauckamastate nr. 995). Ten onrechte vermeldt Wumkes dat Lidlum hier ook de zielzorg verzorgde.
Wumkes, XXVII. Volgens Oudheden en Gestichten II, 260 kwam zowel de begeving als de institutie de abt van Lidlum toe. Ten aanzien van de begeving is dat onjuist, vgl. Roemeling, ‘Lidlum’, 40. Naast de pastorie worden hier ca 1550/2 en 1558/60 genoemd de vicarie en twee vrijlenen.
Jan nr. 1165. De vicarie en een prebende bestonden reeds in 1461.
OFO I, nr. 162. Van een tweede prebende blijkt vrijwel niets. In 1519 wordt een ‘Sint Jans capelle’ genoemd.
OFO III, nr. 39, 85.
1371
Gheltatus
Jan nr. 1172.
tevens deken van Borndego.
ARDOU nr. 2246.
Op 24 april 1400 schenkt graaf Albrecht het rectoraat van de kerk te Bosinchum (= Bozum) aan de discretus vir Nicolaus Gerardi en presenteert hij deze aan de bevoegde instanties.
Verwijs, 545-546 jo. 620 († Bozum). Waarom de kerk vacant was blijkt niet.
1427
Theodricus
OFO II, nr. 14.
later
wordt alhier geïnstitueerd (blijkbaar door de proost van St. Jan).
Jan nr. 1135, 22.
1461
Henrick
OFO I, nr. 162.
werd door de abt van Lidlum alhier geïnstitueerd.
Jan nr. 935, 16.
1485
Gerryt/Gerardus
OFO I, nr. 345.
1488
Meynert
OFO III, nr. 20.
vóór 1511
Liwe
OFO III, nr. 39, 87.
1507 - †1514
Gerryt/Gerardus Reyneri
Gerryt komt voor het eerst als geestelijke alhier voor op 29 januari 1507.
Oosterhout, 333. Gerardus Reyneri, pastoor alhier, stichtte in 1509 een leen te Burgwerd*.
BB I, 313; voorts: Arch. Provinciaal Bestuur 1813-1918, nr. 3776, 24v. Gerryt wordt als pastoor alhier voorts genoemd in 1511
RvdA II, 390, 432. en overleed als zodanig op 24 oktober 1514.
De Walle, 117, nr. 735.
1515 - †1554
Mr Edo Gerbrants Walkama
op 12 april 1508 als student te Rostock ingeschreven en 2 juni 1515 priester gewijd
Zijlstra nr. 7822. Als M. Edo Gherbranda van Leeuwarden 24 februari 1515 tot subdiaken en als Mag. Edo Walcama 7 april 1515 tot diaken gewijd: Dom nr. 2544, 42, 97. , kwam hier in 1515 in de winter als pastoor
OFO III, nr. 39, 85. Hij hield een uitgebreid rekeningboek bij (GA, Arch. Lulema nr. 68) dat na zijn dood door zijn opvolgers nog een tijdlang is voortgerzet. Het Friestalige gedeelte is door Sipma uitgegeven: OFO III, nr. 39. Zie ook Breuker, ‘Walikama’. (dus wel 1514/5). Hij had een broer Oege Gerbensz., met wie hij 19 april 1538 genoemd wordt.
Hof nr. 16481, 915. Na een pastoraat van 40 jaren overleed hij alhier op 17 december 1554.
De Walle, 118 nr.741.
Hij had tenminste twee kinderen: mr. Gerbrandus, 1540 student te Leuven en later secretaris van Barradeel,
Zijlstra nr. 8883. en Barber, vermeld in november 1557.
RA Sneek nr. 23, 65.
1555 - †1558
Eelke Abbesz.
in maart 1555 nog pastoor te Tzum*, komt vanaf 31 augustus 1555 als pastoor alhier voor.
GA Sneek, O.A. nr. 625. Hij wordt 3 januari 1558 als Eelke van der Niet genoemd
GA, Arch. Lulema nr. 68 (niet in OFO III gepubliceerd deel van het Kerkrekeningboek van Bozum 1515-1567). en overleed nog in dat jaar.
Ibid.
Een formulierboek uit het midden van de 16e eeuw noemt een Dominicus als pastoor alhier;
Tresoar, PB Hs. 1382, 382. datering en verdere bijzonderheden ontbreken. Zo deze opgave juist is kan hij hier korte tijd tussen de beide voorgaanden hebben gestaan, maar ook het Kerkrekeningboek van Bozum noemt hem niet.
Een ca 1550/2 opgestelde parochielijst noemt als pastoor alhier Jeur… (de naam is moeilijk leesbaar); de lijst geeft echter op veel punten onjuiste informatie.
Jan nr. 1165.
1558 - 1580
Rein Rinckes Tiarum
afkomstig uit Eesterga
Mededeling prof. dr. Ph. Breuker. en in 1551-1552 pastoor te Tjerkwerd*, komt vanaf 27
december 1558 als pastoor alhier voor
GA, Arch. Lulema nr. 68. en stond hier tot de Reformatie; in 1580 week hij uit naar Groningen.
CE, 361. In 1591 is hij pastoor te Haren (Gr.). Op 19 juli 1596 wordt last gegeven hem, als gewezen pastoor alhier, 25 goudgl. pro deo uit te betalen.
Arch. Bestuurslijke Instellingen 1580-1795 nr. 2655, 104.
De vicarie bestond reeds in 1461.
OFO I, nr. 162. Het patrocinium is niet bekend.
1461
Dirck
OFO I, nr. 162.
1495
Jan Frericksz.
OFO I, nr. 420.
wordt in 1511
Tjessinga V, 33. Het dan aangegeven land staat in 1542 ten name van de vicarie (Arch. Van Sminia nr. 2064A). en 1515
OFO III, nr. 39, 85. alhier genoemd; omdat hij niet pastoor of prebendaat was moet hij de vicarius zijn geweest. In 1516 is hij pastoor te Loënga*.
Hij is hier nog in 1517 wanneer reparatiekosten aan zijn huis worden betaald door de kerk.
Ibid., 99, 100. Na zijn resignatie wordt
1517/8 – 1535
Nanno Hermanni
prebendaat (!) alhier; hij geeft 20 mei 1525 aan hier nu 7 jaren te staan.
nr. 93, 2v. Ook voor zijn huis betaalt de kerk kosten.
OFO III, nr. 39, 114. Op 28 januari 1536 heet hij Nanno Hermanni, vicarius alhier.
Arch. EVC nr. 2866. Hij zal de vader zijn van Jan heer Nannes, vermeld in 1532.
OFO III, nr. 39, 114.
komt hier in 1542 voor.
Ibid., 127. Op 14 februari 1543 geeft hij als vicarius de vicariegoederen aan.
BB I, 364. Op 16/18 juni 1543 wordt hij uit zijn functie als vicarius ontzet en overgeleverd aan de officiaal te Utrecht.
Hof nr. 96, 103 resp. RR nr. 11, 68; voor een brief aan hem: 64v. Blijkens een lijst d.d. 18 juni 1549 loopt er nog een proces tegen of namens hem: Aud. nr. 1410.10, 1,2. Waar hij dan verblijft staat niet aangegeven. Blijkens zijn getuigeverklaring d.d. 15 juni 1574 was hij toen ca. 56 jaren ouid en werd hij dus ca. 1517/8 geboren: StA Aurich, Rep. 101vlg. Tevens wordt last gegeven hier een andere priester te kiezen. Hij is de bekende Menso Poppius, afkomstig van Oosterzee, werd in 1550 predikant te Manslagt (Ofr.), was soms tijdelijk in de Nederlanden, raakte ca 1558 te Utrecht en in 1559 te Leeuwarden gevangen, zou in 1566 de eerste hervormde preek te Sneek hebben gehouden en overleed te Manslagt in of na 1591.
Biografisch Lexicon, II, 370-371. Hij stelde een lijst van uit Friesland verbannen priesters op.
Meegedeeld door Harkenroht, ‘Naemlijst’, 70-71, met ‘Aenmerkingen’, 579-600.
1543 - 1557
Johannes Jellonis
wordt 7 augustus 1543 (als Johannes) als vicarius alhier vermeld.
BB I, 364. Als Johannes Jellonis, vicarius, komt hij voor op 26 december 1548.
OFO III, nr. 39, 133. De (overigens op veel punten onbetrouwbare) lijst uit 1550/2 noemt Joannes als vicarius alhier.
St. Jan nr. 1165. Hij is hier nog op 30 april 1556
RA Baarderadeel nr. 4, 532. en zal dezelfde zijn als heer Johannes, nog in 1557 genoemd in het kerkerekeningboek.
Groninger Archieven, Arch. Lulema nr. 68.
1559 - 1560
Sythie Abbesz.
Op 27 december 1559 komt heer Syttie hier voor.
Ibid. Sythie Abbesz., vicarius alhier, werd 13 januari 1560 gekozen als pastoor van de tweede pastorie van de Oldehove* te Leeuwarden*.
Singels nr. 218.
1560 - 1562
Rodmer Rintyes
is hier reeds in 1560
RA Hennaarderadeel nr. 38, 693. , komt 5 februari 1561 eveneens voor
GA, Arch. Lulema nr. 68. en als vicarius alhier op 11 januari 1562.
GPCV III, 566-567 (uit GA Franeker, O.A. nr. 10, 141v). Van 1564 tot 1578 is hij bekend als prebendaat te Wommels*. Hij was een zoon van Rintye Hilles en een broer van Hille Rintyes, pastoor te Slappeterp* en Bayum*.
In 1566/7 wordt gelast informatie in te winnen over Jan, vicarius alhier; kort daarop wordt hem gelast met zijn brief van placet voor het Hof te verschijnen.
RR nr. 27, 69, 78v. Nog in 1566 vluchtte hij met vrouw en drie kinderen naar Emden; in 1570 vertrok hij naar Holland waar hij in 1573 stierf; zijn weduwe overleed te Emden in 1574.
Andreae, ‘Naamlijst’, 15; vgl. Winsemius, 88 (verbannen verklaard 18 februari 1567: Hof nr. 7490, 107v).
in 1566 nog vicarius te Wieuwerd*, is hier 4 januari 1570
Groninger Archieven, Arch. Lulema nr. 68. , en komt 4 juli 1573 als vicarius voor.
Hof nr. 16801, 159. Ook in 1576 wordt hij vicarius alhier genoemd.
Van Burmania, 6v. Hij zal in functie zijn geweest tot de Reformatie. Hij ontving een pensioen van 30 goudgl. uit de kerkegoederen (zo nog in 1585)
Arch. Varia Staten nr. 48, 101v, 103v. en overleed na 1606.
Mededeling prof. dr. Ph. Breuker.
De prebende bestond ook reeds in 1461.
OFO I, nr. 162. In 1544 blijkt de collatie te berusten bij de pastoor, Doeke
Walta,de kerkvoogden en de ingezetenen.
Arch. Liauckamastate nr. 990.
1461
Johannes Kannemakersz.
OFO I, nr. 162.
15(09?)11-†1523
Buwe Wybesz.
was hier mogelijk reeds in 1509
Arch. Liauckamastate nr. 996, 28 augustus 1571. en komt als prebendaat alhier voor in 1511.
Tjessinga V, 34. Hij overleed op 24 oktober 1523.
De Walle, 118, 737. Een kleinzoon van moederszijde, Broer Hayesz.te Franeker, dan ruim 60 jaren oud, wordt 28 augustus 1571 genoemd, evenals Buwe’s oomzegster Syouck Syrcxdr., vrouw van Isbrant Melis, dan ca 64 jaren oud, die dan verklaart 14 jaren bij hem gewoond te hebben
Arch. Liauckamastate nr. 996. (zij moet dan reeds als klein kind bij hem gekomen zijn).
hier geboren als zoon van Aggo Jongema anders Walta en Fedt Takodr. Hermana
Arch. EVC nr. 2575, 61v. , was de opvolger van de voorgaande.
Arch. Liauckamastate nr. 996. Hij was hier prebendaat tot zijn overlijden op 26 maart 1544.
De Walle, 118, nr. 740. De overlijdensdatum ook Arch. Liauckamastate nr. 990.
1544 - 1580
Wopcke Albada
pastoor te Poppingawier*, werd 7 april 1544 door de pastoor, Doeko Walta, kerkvoogden en gemeente als opvolger van de voorgaande gekozen
Arch. Liauckamastate nr. 990. Het placet werd in 1544, zonder dagtekening, verleend, ibid. De institutie in de prebende in Ecclesia divi Martini in Bosum werd verricht door Isbrandus Harderwijck, abbas in Lidlum et archidiaconus sedium Winsemensium cum annexis in het klooster Lidlum. Er kan dus geen fout zijn gemaakt want Isbrandus Harderwijck werd in 1553 abt (Lambooij, 358-361). maar eerst 1 juni 1554 door de abt van Lidlum als aartsdiaken geïnstitueerd.
Arch. Liauckamastate nr. 990. Hij is hier steeds prebendaat gebleven. In 1548 werd hij beroepen als pastoor te Wirdum* maar hij nam dit niet aan. In 1556,
OFO III, nr. 39, 37. 1558
Groninger Archieven, Arch. Lulema nr. 68. en 1561
nr. 16692, 179. komt hij voor als deken van Winsum. Op 5 april 1560 maakte hij samen met zijn broer mr. Wybrant, pastoor te Rauwerd*, een testament.
Arch. Liauckamastate nr. 983. Op 20 april 1562 wordt door de bisschop dispensatie wegens onwettige geboorte verleend aan Andreas Wpkonis de Albada.
Arch. Varia Staten nr. 73. In 1576 wordt de legitimatie aangevraagd van Wopke’s zoon Andries bij Margarita Dierickx; deze wordt mei 1576 verleend en op 6 september 1578 geregistreerd; het verschuldigde bedrag wordt 8 maart 1579 voldaan.
Arch. EVC nr. 3310; betaling van de verschuldigde leges ad 8 maart 1579; Plomp, ‘Legitimaties’, 133.
Wopke lijkt niet naar de Reformatie te zijn overgegaan. Hij overleed, 79 jaren oud, op 9 december 1586 en werd hier begraven.
Tresoar, Coll. Grafschriften, Baarderadeel, i.v. Bozum. Niet bij De Walle.
Overzichten uit ca 1550/2 en uit 1558/60 noemen hier twee vrijlenen.
St. Jan nr. 1165. Een tweede prebende is
hier verder niet aangetroffen. Zo deze wel bestaan heeft zijn misschien daaraan verbonden geweest
enkele geestelijken, genoemd in het Kerkrekeningboek en hierna te noemen onder Overige. Ca
1550/2 is bezitter ervan quidam clericus.
Jan nr. 1165.
Over deze in 1519 genoemde kapel
OFO III, nr. 39, 85 is verder niets bekend.
In oktober 1515 is sprake van heer Dirck van Bozum, genoemd met heer Claes van Rauwerd.
Tresoar, PB Hs. 1062, 145.
1522/3
Riord
OFO III, nr. 39, 107.
1522/3
Tiard
OFO III, nr. 39, 107.
1538/9 – 1540
Gerrit
OFO III, nr. 39, 125, 126.
De in het kerkerekeningboek meermalen genoemde heer Wybo
OFO III, nr. 39, 88 (1519?), passim t/m 123 (1535); te Lutkewierum 111 (1527). zal de pastoor te Lutkewierum* zijn geweest; éénmaal komt hij aldus voor.
Een vermelding van Heer Edo Hayesz. alhier in 1543 moet op een fout berusten.
Hij bewoonde in 1543 een sate alhier in die Bongerd.
BB I, 367. Elders heet hij Ede in de Bongerd of Edo Hayes (ibid., 365; Arch. Van Sminia nr. 2064A, 1542: Ide Hayes, dus steeds zonder Heer).
Patroon:
Martinus
Verhoeven, 84.
Bijzonderheden:
kort na de gewelddadige dood van Bonifatius (754) werd hier een gedachteniskerk gesticht, met een monasterium daaraan verbonden voor het koorgebed en de eredienst. Van Vliet heeft aan dit monasterium of deze munsterkerk uitvoerig aandacht besteed.
Van Vliet, In kringen, passim. Aan deze kerk was een gezelschap van clerici en/of monachi verbonden. Over de lotgevallen van dit monasterium in de eerste eeuwen van zijn bestaan is niets bekend. Liudger moest in 784 bij de kortstondige opstand van de Friezen uiitwijken maar kort daarop zullen de diensten kunnen zijn hervat. Welke gevolgen de voortdurende invallen van de Noormannen in de 9e eeuw op deze kerk hadden is niet bekend maar, zoals van Vliet stelt, daarna heeft de collegiale bediening van de kerk een nieuwe impuls gekregen. Sporen van de oudste kerk zijn bij opgravingen door Halbertsma
Halbertsma, ‘Bonifatius’levenseinde’, 395-444; ‘Dokkum’, 31-52; vgl. verder Halbertsma, Frieslands Oudheid, 262-268. Adema tekent op een plattegrond van de bouwhistorie van beide kerken een bouwrest uit de 9e eeuw binnen de parochiekerk, Keppelstok 65, 14. Dezelfde plattegrond, afkomstig van de ROB, ook bij Kuiken, ‘Dokkum’, 11. niet teruggevonden. Onder de huidige Nederlands Hervormde kerk werd ca 1000 een tufstenen zaalkerkje gebouwd (in de 13 eeuw vervangen door een groter bakstenen gebouw). Vermoedelijk nog in de 11e eeuw werd een kloosterkerk gebouwd, bestemd voor het convent dat voordien – met de parochie - van de andere kerk gebruik had gemaakt. Kuiken acht bisschop Bernold (1027-1054) de voornaamste kandidaat voor het bouwheerschap van de kloosterkerk.
Kuiken, ‘Dokkum’, 11. Het kanunnikenconvent – waarvan van Vliet aanneemt dat daaraan twaalf prebenden waren verbonden – werd in de tweede helft, waarschijnlijk tussen 1170 en 1175, omgevormd in een premonstratenzer abdij door de overkomst van broeders uit het kort voordien gestichte Oldeklooster in de Marne.
Van Vliet, In kringen, i.h.b. 79, 95, 96, 105, 138-140, 193-195, 264, 371, 373.
De abdij bezat de parochiekerk; de abt was de pastoor. Derhalve zullen – voorzo-
ver bekend – de namen van de abten/pastoors hieronder worden opgenomen. De diensten werden echter in hoofdzaak door twee perpetui vicarii verricht die naar het lijkt mogelijk door de stad Dokkum werden aangesteld (danwel had de stad bij hun benoeming een belangrijke rol). Ook zij komen in de bronnen dikwijls onder de naam ‘pastoor’ voor. Voorzover uit de uit de 15e/16e-eeuwse gegevens valt af te leiden waren zij althans in de 16e eeuw geen kanunniken van het klooster. Blijkens een vermelding uit 1595 met betrekking tot de laatste pastoor was deze door de abt aangesteld.
Arch. Bestuursinstellingen 1580-1795 nr. 2778a.
Behalve de pastorie en de twee perpetuele vicarieën waren hier een voor het eerst in 1481 vermelde prebende
GPCV I, 694 (vgl. ibid. I, 325 met foutieve datering). en een Sacramentsleen, voor het eerst in 1511 genoemd.
RvdA I, 139. Voorts is sprake van een Gasthuisleen, eerst vermeld in 1577
RA Dokkum nr. 17, 357. , mogelijk hetzelfde als het beneficium van de ‘minor ecclesia’ alhier, genoemd in 1566
ABU nr. 550*, 138. , waarmee wel de kerk van het Anthoniusgasthuis (welk gasthuis in 1511 vermeld wordt
RvdA I, 173, 179. ) bedoeld zal zijn.
Op 20 oktober 1533 doen mr. Henrick Ludolphi, pastoor te Leeuwarden(-Oldehove)*, en Sythie
Aylva uitspraak in het geschil tussen de stad Dokkum ‘myt hoer twee perpetui vicarii’ en de abt
van het klooster aldaar over zekere pastorie- en parochiekosten.
Arch. Klooster Dokkum nr. 1 reg. 5. Blijkbaar ontstonden later
daarover weer moeilijkheden: vóór 4 juli1558 verzoeken Frans Jacobsz. en Adriaan van Twic-
kel, vicarii alhier, aan Stadhouder, President en Raden van Friesland om Henricus Kessel, abt en
pastoor alhier, te gelasten als pastoor de bediening der sacramenten om de andere week te vervul-
len; hij blijft nu in gebreke. Tevens moet hij de helft van de kosten van de pastorie dragen (de ei-
sers dragen de andere helft). Op 4 juli 1558 geven de Stadhouder c.s. hiertoe last.
Arch. Klooster Dokkum nr. 1 reg. 27 en 28. De vicarius
Frans Jacobs klaagde reeds eerder in 1558 over verwaarlozing door de abt, de verus pastor.
Protocol Cleuting, 116.
Als eerste geestelijke van wie bekend is dat hij hier gewerkt heeft wordt Willehad genoemd, die
hier in de jaren 760 kwam.
Van Vliet, In kringen, 79, 95. Hij vond hier de gedachteniskerk (nobilis basilica) met daarnaast
‘een huis voor de dienaren Gods’. Kort daarop – na diens priesterwijding in de tweede helft van
777 - werd Liudger door bisschop Alberik tot ‘doctor aecclesiae’ alhier aangesteld.
Ibid., 96. Hij moest
in 784 voor de in opstand gekomen Saksers vluchtten. In 787 werd hem de missionering in een aantal gouwen in Oosterlauwers gebied opgedragen
Ibid., 105. ; met Dokkum had hij geen bemoeienis meer.
Daarna is over de zielzorg alhier ruim vier eeuwen lang niets bekend.
Omdat de abt – zoals in 1558 duidelijk blijkt – ook de pastoor was zullen eerst de namen van de
abten worden weergegeven. Over de daadwerkelijke vervulling van hun pastoorsfunctie is verder
De lijst is gebaseerd op de abtenlijst van Backmund
Backmund, 194. , met – waar nodig – aanvullingen.
later hoofd van de kloostergemeenschap te Barthe (Ofr.), van waaruit in 1204 het klooster te Palmar werd gesticht.
1230
Tado/Thydwardus
Ook Lambooij, 402-403 (Tado) en Lambooij en Mol, 354-355 (Thydwardus).
overleed als abt van Dokkum in 1242 tijdens een bezoek aan het klooster Bloemhof te Wittewierum.
Kroniek Bloemhof, 355.
1268
Gerbrandus
Kroniek Bloemhof, 423. Het jaartal moet zijn 1268. Backmund noemt hem met als jaartal 1269.
……
Pontetus ( = Poptetus?)
…..
Follerius ( = Folkerus?)
…..
Walkardus ( = Volkardus?)
1297
W…….
GPCV I, 130-131. Misschien dezelfde als Volkardus of Wilgredus, Backmund, loc. cit.
…..
Proptetus ( = Poptetus?)
Zijn naam staat op de in 1307 gegoten klok van de kerk te Roodkerk
Verhoeven, Klokken, 69. , waarvan het patronaat aan de abdij te Dokkum behoorde.
Van den Berg veronderstelde dat hij tot het geslacht Menalda te Hellum behoorde. Dit geslacht was betrokken bij lokale geschillen. Voor de pacificatie ervan wees de paus o.m. de abt van Mariengaarde aan. De abdij te Dokkum was daarvan een dochterklooster. Een lid van het geslacht Menalda zou daarop abt te Dokkum zijn geworden.
Van den Berg. Dantumadeel, 177. De veronderstelling lijkt ons vergezocht.
Blijkens een bericht van 1 maart 1333? was hij door de bisschop inmiddels geëxcommuniceerd wegens binnendringen in diens jurisdictie en de instituties en destituties in de drie personaten Dokkum, Holwerd en ‘Ghaest’.
ABU nr. 1, 4 (Muller, Regesten nr. 694).
1355 - 1374
Tytardus
OGD nr. 440 resp. Colmjon, nr. 352.
…..
Tibrandus ( = Sibrandus?)
was tevens landdeken en werd op 5 maart 1421 geëxcommuniceerd wegens weigering te verschijnen wegens aantasting van de bevoegdheden van de wijbisschop in het schrikkeljaar.
ABU nr. 9, 119 (Muller, Regesten nr. 2235 [1421]; Muller, Registers en Rekeningen I, 418-419). Niettemin zegelt hij nog als abt op 5 juni 1421.
OFO I, nr. 34. Hij overleed als abt kort voor 11 oktober 1422.
Lambooij, 292-293.
was acolyth bij zijn verkiezing als abt.
Lambooij, 292-293.
1441 - 1445
Wilhelmus
PG, nrs. 7 en 11.
Dezelfde ?, zoals Backmund wel aanneemt
Backmund, 194. 15, als
resigneerde als abt
Joesten, Urkundenbuch, 410-413, nrs. 521-522. Peter overleed niet in 1451 of 1452 zoals Backmund aangeeft. waarna
1461 - 1480
Jacobus van Montfort
kanunnik van Wittewierum, op 22 december 1461 tot abt werd verkozen. De abt van Steinfeld doet daarvan op 10 januari 1462 bericht aan de bisschop van Utrecht met het verzoek hem te wijden
Ibid., 410-413, nrs. 521-522. Hij is nog abt op 9 juli 1480 en dan ook ‘deken der dree personatuum als dockum etcetera’.
PG, nr. 35. De vermelding van Backmund, 194 dat hij in 1488 nog leefde en zijn opvolger Joannes in 1488 aantrad is niet verifieerbaar.
1491 - 1507
Joannes Duveland
Joannes wordt als abt genoemd vanaf 17 september 1491.
PG, nr. 47. Op 27 juni 1507 bericht de abt van Mariengaarde aan de abt van Steinfeld dat Joannes, reeds vele jaren abt te Dokkum, is gekozen tot abt van Lidlum; ook zelf deelt de gekozene zulks dezelfde dag aan de abt van Steinfeld mee, die de verkiezing goedkeurt.
Joesten, Urkundenbuch, 513-515, nrs. 689, 690, 691. Het lijkt er op dat hij door de landsheer George van Saksen aan Lidlum werd opgedrongen, Lambooij, 338-341. Joannes Duveland werd in 1517 als abt van Lidlum afgezet en overleed kort daarop.
Lambooij, 344-345.
komt vanaf 6 november 1512
Arch. thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg nr. 1586. De vermelding 1511 door Backmund (cit. GPCV II, 289) is niet juist en berust op een verkeerde lezing van de tekst, vgl. RvdA I, 152). tot 20 april 1519
ABU nr. 231, 88. als abt voor.
De vorige abt is overleden. Het Hof laat de conventualen van Dokkum weten dat zij geen abt mogen ‘eligeren’maar slechts ‘nomineren’en dat zij de brief van nominatie aan het Hof moeten opzenden. Blijkbaar wilde het Hof de abt van Lidlum op deze post benoemd zien; het schreef hem ‘dat die Heeren van den Raede hem gaerne geinduceert hadden dat hij hadde willen accepteren delectie van der abdien te Dockum’. Tenslotte wendt het Hof zich tot de drost te Dokkum en Sytye Aylva, olderman aldaar, over hun advies dat de prior Dirk onbekwaam zou zijn om aldaar abt te worden, weshalve zij blijkbaar voorstelden Jan van Wijck te benoemen die echter volgens door bij het Hof binnengekomen informatie van enkele notabele personen zeer oud en ongeschikt was.
RR nr. 4, 108v, 109v, 110v, 111. Wie hier toen gekomen is is niet bekend. De abt van Lidlum, Paulus Boecholt, bleef daar tot zijn dood op13 december 1533.
Over hem Lambooij, 458-459.
Joannes Wyck komt als prior nog voor op 1 juli 1537.
HCL, RA nr. Y 5, 367.
1537 - 1549
Theodoricus Loenen
komt als abt voor het eerst voor op 1 juli 1537.
HCL, RA nr. Y 5, 367. Hij wordt als zodanig nog genoemd op 3 mei 1549
Arch. van Burmania – van Eysinga nr. 88. en – als procespartij – 20 juni 1550,
nr. 16690, 47. maar de zaak zal eerder aanhangig zijn gemaakt. In februari 1550 werd zijn opvolger reeds afgezet.
- 1550
Henricus Arnoldi van Zutphen
Wegens ketterij werd zijn placet als abt van Dokkum op 15 februari 1550 ingetrokken,
nr. 96, 150v. Over de beschuldiging van ketterij: Aud. nr. 1417/13, 1 (microfiches Brussel nr. 466). nadat de inquisiteurs zijn ketterij hadden vastgesteld.
RR nr. 49, 19.
1550 - 1552
Theodoricus van Hattum
proost van Veenklooster, ontvangt op 13 augustus 1550 het placet op zijn benoe- ming als abt van Dokkum.
RR nr. 49, 19. Als zodanig komt hij nog voor op 9 februari 1552 wanneer hij aan Wilhelmus Suffridus uit Leeuwarden een beneficie in de kapel op de Berg verleent.
ABU nr. 535, 113.
1553 - 1580
Henricus Kessel
gekozen abt, ontvangt 12 juni 1553 toestemming zich door de bisschop van Ebron (de wijbisschop van Utrecht) te laten wijden.
Heeringa, Rekeningen II, 215. Hij week – met enkele mede- kloosterlingen – in 1580 uit en stierf op 7 maart 1587.
CE, 348.
De daarna (in ballingschap) gekozen abt Theodoricus Annius, voordien proost van Kusemer
Backmund, 194. , heeft uiteraard in Dokkum niet kunnen functioneren.
Perpetui vicarii (zich ook noemende pastoor)
Zij vervulden het merendeel van de aan de pastorie verbonden diensten. Volgens opgave uit 1596
van de laatste pastoor was hij door de abt aangesteld.
Arch. Bestuursinstellingen 1580-1795 nr. 2778a. De vermelding uit 1533 van de stad Dok-
kum ‘myt hoer twe perpetui vicarii’ in het geschil met de abt
Arch. Klooster Dokkum nr. 1 reg. 4. doet echter veronderstellen dat de
magistraat bij de benoeming een belangrijke rol speelde. Een uitzondering daargelaten waren de
perpetui vicarii geen kanunnik van de abdij Dokkum.
Soms is sprake van vicarius perpetuus, soms van pastoor. De als vicarius voorkomende personen
zijn ook hier opgenomen omdat van het bestaan van een afzonderlijke vicarie niet is gebleken.
komt als cureet alhier voor in 1383.
Arch. Gerkesklooster nr. 85 reg. 4.
1423 - 1429
Hobba/Hobbrandus
Hobbrandus komt als perpetuus vicarius alhier voor op 27 mei 1423
Arch. Klooster Klaarkamp nr. 7 reg. 11. , Hobba als deken en persona alhier op 22 oktober 1429.
OFO I, nr. 49.
is persona alhier 6 juli 1437
OFO I, nr. 72. en 26 oktober 1440,
OFO I, nr. 81. priester 24 juli 1442
OFO I, nr. 88. (hij wordt dan nà de volgende genoemd evenals) 29 juni 1447 als perpetuus vicarius
OFO I, nr. 98. en voor het laatst 9 juni 1468 als pastoor.
Arch. Klooster Klaarkamp nr. 18 reg. 42.
1441 - 1450
Jelcka/Jeltetus
Hij moet hier reeds in 1441 zijn geweest wanneer hij genoemd wordt als ‘geestelijke vader’ van de hier woonachtige Take Heemstra.
Arch. Gerkesklooster nr. 87 reg. 11. Als priester alhier komt hij 24 juli 1442 voor,
OFO I, nr. 88. als pastoor 23 mei 1443,
Arch. Klooster Dokkum nr. 5 reg. 1 en Arch. Gerkesklooster nr. 88 reg. 3. als perpetuus vicarius 29 juni 1447
OFO I, nr. 98. en als priester 10 augustus 1449
OFO II, 28. en 12 maart 1450.
OFO I, nr. 111.
‘cap. Hermonis decani’ (kapelaan van de deken van Hermo) is gepresenteerd tot de cure van de Martinuskerk alhier en krijgt 21 februari 1486 toestemming zich buiten de gestelde termijn tot priester te laten wijden.
Vat. Arch. Rome, Reg. Suppl. I. 855 fo. 41r (mededeling dr. U. Schwartz, Rome, d.d. 21 november 1989). Mogelijk is hij dezelfde als de hierna te noemen Johannes.
Hemmo komt als priester alhier voor op 2 november 1487
Arch. Van Sminia nr. 1375 reg. 27. , als perpetuus vicarius op 26 september 1488,
Arch. Van Sminia nr. 1376 reg. 30. als priester op 3 mei 1492
PG, nr. 62. De volledige naam volgens het zegelrandschrift’(Tresoar, Zegelfoto nrs. 62 en 101). en als priester en vicarius op 12 april 1494.
PG, nr. 115.
(1502?)
komt als medepersona alhier voor op 4 oktober 1491
PG, nr. 52. en 25 oktober 1492.
PG, nr. 71.
Hij kan dezelfde zijn als ‘ws prester’ Johannes die 23 februari 1501 voorkomt.
OFO IV, nr. 122.
1502 - 1511
Hidde Cammingha
in 1492 vermeld als pastoor te Anjum*, wordt in 1500 zonder functie en stand- plaats genoemd
NA, Arch. ACB nr. 264. en komt als priester alhier voor op 4 november 1502.
OFO IV, nr. 131. Hij is hier blijkbaar nog in 1511
RvdA I, 117, 168. , wanneer hier nog drie anders priesters vermeld worden.
komt hier reeds in 1511 voor.
RvdA I, 127, 137. Als vicarius wordt hij – met de eveneens reeds in 1511 genoemde Floris
RvdA I, 127, 168, 177. – genoemd op 17 juli 1514
Arch. Gerkesklooster nr. 49 reg. 30. en in 1515.
Van Burmania S, 18.
wordt hier in 1511 eveneens genoemd,
RvdA I, 127, 168, 177. komt als vicarius alhier voor op 17 juli 1514
Arch. Gerkesklooster nr. 49 reg. 30. en in 1515
Van Burmania S, 18. en als pastoor op 13 december 1520.
Hof nr. 16480, 165 en Arch. Thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg nr. 1416.
1516 - 1551
Magnus Bartoldi
komt voor het eerst op 20 november 1516 als pastoor alhier voor.
Arch. Epkema nr. 35. In 1515 was waarschijnlijk hij één van de twee prebendaten alhier die door de Geldersen verjaagd waren (zie hierna). Hij stond dus blijkbaar aan de Habsburgse kant en maakte in de jaren 1515 tot en met 1518 verschillende reizen inzake pachten op het Bildt voor het nieuwe bewind; daarvoor ontving hij in 1521/23 een ‘tabber- laecken’.
RR nr. 1b, 1521/23, 67. In november1522 komt hij voor als kapelaan van de stadhouder; hij is dan ca 43 jaren oud.
Aud. nr. 1429/3, 86v-87. Op 2 april 1525 ontvangt Magnus Bartoldi, pastoor alhier – met de pastoor te Follega* - commissie voor de uitvoering van de jurisdictie in Oostergo van de proost van Oudmunster;
Oudmunster nr. 30 - 3, 84. wederom ontvangt hij deze op 22 februari 1526.
Oudmunster nr. 30 - 3, 88v. Misschien houdt hiermee verband de last door het Hof in 1525/6 gegeven om Magnus, pastoor alhier, voor de procureur-generaal en de officiaal, heer Kempo van Hottinga, te ontbieden.
RR nr. 4, 134-135.
Op 18 juli 1525 heet hij perpetuus vicarius en commissaris-generaal van Oostergo.
HCL, Arch. HG Wirdum nr. 238, 19v. Op 29 mei 1544 wordt een borg gesteld voor hem, pastoor alhier, als deken van Dokkum (welk dekenaat omvatte Ferwerderadeel, Smallingerland, Dokkum, Holwerd en ‘Gaest’ (Westergeest)).
nr. 85, 2. Hij wordt hier – zonder functie – nog genoemd op 21 februari 1551.
nr. 16690, 135. Op 24 april 1556 verklaart Steven Schermeling ontvangen te hebben de rekening van de goederen van wijlen heer Magnus en een beker die hem door deze was geschonken.
RA Dokkum nr. 15, 138.
1523 - 1524
Hendrik/Henricus
perpetuus vicarius alhier, wordt 23 december 1523 als student in de rechten te Keulen ingeschreven en daar 19 januari 1524 (hij heet dan pastoor) bacc. decr.
Zijlstra nr. 5338. Als pastoor alhier komt hij nog in 1524 voor.
NA, Arch. Grafelijkheid van Holland nr. 391.
1546 - 1547
George Heynsz.
In 1546/7 worden twee personen te Dokkum betaald voor het opbrengen van de priester Joriaen.
RR nr. 14, 50. Op 29 januari 1547 wordt Georgien Heynsz., vicarius alhier, wegens het bezit van verboden boeken uit zijn ambt gezet en veroordeeld tot twee jaren studie te Leuven. Met een verklaring van goed gedrag mag hij te zijner tijd als priester terugkeren. Aan ‘Dokkum’ zal worden geschreven dat men een nieuwe vicarius moet kiezen.
nr. 96, 124v. Georgius Henrici, van Harlingen, wordt 28 augustus 1547 inderdaad als student te Leuven ingeschreven.
Zijlstra nr. 8872 (vgl. nr. 8875, anno 1540). In 1543 komt hij voor als vicarius te Harlingen*.
was pastoor of vicarius alhier; de visitatoren Lethmatius en Sonnius berichten in 1554 vernomen te hebben dat deze verboden boeken had. Omdat het belastende materiaal verdwenen is adviseren zij de procureur-generaal te zijner tijd eens een inval te doen.
Aud. (oud) nr. 1177, 327vlg. Verder wordt over deze naam niets vernomen.
komt als vicarius alhier voor op 28 september 1556,
Hof nr. 16691, 94. RR nr. 18 (1555/6) noemt hem pastoor alhier. evenals kort vóór 4 juli 1558 wanneer hij met zijn medevicarius Adraan van Twickel aan Stadhouder, President en Raden verzoekt de abt te gelasten als pastoor de sacramenten om de andere week te bedienen; nu blijft hij in gebreke. Op 4 juli 1558 wordt hiertoe gelast.
Arch. Klooster Dokkum nr. 1 reg. 27 en 28.
Frans Jacobsen, perpetuus vicarius alhier, verklaart door de pastoors, vicarissen en andere daartoe bevoegde priesters op 9 maart 1558 gekozen te zijn als deken over Dokkum, Holwerd en Geest. mr. Willem van der Linden (Lindanus), raadsheer in het Hof, heeft hem vergund deze functie te aanvaarden en het ambt van deken te bedienen. Het is hem echter doordat hij ziekelijk is (in 1557 is hij in 19 weken niet buitenshuis geweest en bovendien is hij door zijn ziekte hardhorend) moeilijk meer op zich te nemen dan zijn huidige functie omdat hij met zijn collega ook de diensten moet vervullen die de abt als verus pastor veronachtzaamt. Hij appelleert daarom tegen de genoemde verkiezing en bevestiging door van der Linden bij het Hof en verzoekt 17 maart 1558 daarvan akte op te maken.
Protocol Cleuting, het regest Westergeest maar de tekst geeft ‘Geest’.
1558 - 1567
Adriaan van Twickel
was in 1550 pastoor te St. Annaparochie*, werd in 1554 pastoor te Angerlo
Heeringa, Rekeningen II, 239. , komt hier vanaf juli 1558 als vicarius voor.
Arch. Klooster Dokkum nr. 1 reg. 27 en 28. Op 13 december 1565 is hij pastoor
nr. 16693, 57. , 14 maart 1566 perpetuus vicarius
Arch. EVC nr. 2775. , 29 november 1566 prebendaat (sic)
Hof nr. 16693, 222. maar op 27 december 1566
ABU nr. 543 – 3, rekening 1566/7. en 9 juli 1567
Hof nr. 16693, 318. weer pastoor.
Merkwaardigerwijze combineerde hij zijn functie alhier met het officialaat van de Munsterse landen in Friesland; op 6 januari 1561 verzoeken pastoor, kerkvoog-
voogden en richteren van Appingedam aan de bisschop van Munster hem tot officiaal te benoemen, hetgeen op 18 d.a.v. geschiedde.
Schmitz-Kallenberg, 282-283. Op 6 september 1562 verzoekt de stad Appingedam de bisschop van Munster dispensatie toe te staan aan Adriaen van Twickel om het officialaat der Munsterse landen in Friesland (sc. de Groninger Ommelanden en Oostfriesland) aan te mogen houden nu hij door de magistraat van Dokkum is beroepen als pastoor nadat hij eerder aldaar een altaar had bedzeten maar dat had verlaten. Hij wil het beroep wel aannemen mits hij officiaal kan blijven.
StA Münster, M;L.A. 8, 1 – 15, Bd. 3, 410. In 1562 bezat hij een vicarie te Appingedam; voor zijn absentie zal dispensatie worden verzocht.
StA Munster, M.L.A. 8, 1 – 15, Bd. 3, 315. Als officiaal is hij nog in functie 13 juli 1564; hij woonde toen te Dokkum, was religieus verdacht en liet de officialaatszaken waarnemen door de commissaris-generaal van Usquert en pastoor te Westerwijtwerd, Johannes Krijthe.
Schmitz-Kallenberg, 283. Op 22 juli 1564 werd een opvolger benoemd.
Schmitz-Kallenberg, 283. Een inwoner van Appingedam daagde hem 13 december 1565 voor het Hof van Friesland.
Hof nr. 16693, 57.
komt als vicarius alhier voor op 24 augustus 1566
Arch. Varia Staten nr. 73 – 440. en 27 december 1566
ABU nr. 543 – 3 rekening 1566/7. en als perpetuus vicarius op 22 oktober 1569.
Hof nr. 16694, 86.
in 1556 pastoor te Legemeer*, komt in 1570/1 als pastoor alhier voor.
RR nr. 30, 55. Op 1 augustus 1570 wordt hij, dan perpetuus vicarius genoemd, één van de biechtvaders van de bisschop van Leeuwarden.
Gabbema, Verhaal van Leeuwarden. Hij zal dezelfde zijn als Engle Jacobs, in 1578 pastoor te Huizum*.
komt als perpetuus vicarius alhier voor op 2 juni 1573.
Aud. nr. 2457 (extr. GA).
1575 - 1578
Willem Gerrits
komt alhier zonder functie voor op 4 mei 1575.
RA Dokkum nr. 16, 105. Op 27 augustus 1576 wordt hij, pastoor alhier, gekozen als pastoor te Sloten*; reeds op 18 september 1576 resigneert hij weer.
GA Gaasterlân-Sleat, Balk, Arch. Sloten nr. 386. Blijkbaar keerde hij naar Dokkum terug waar hij in 1577 weer als pastoor genoemd wordt
Van Burmania S, 19. en zonder functie nog in november 1578 voorkomt.
PI, 198.
komt als vicarius alhier voor op 18 april 1578 (als Fedde Marius)
RA Dokkum nr. 16, 198. en zonder functie in november 1578.
PI, 198. Als perpetuus vicarius wordt hij nog genoemd op 22 april 1580,
nr. 16698, 251. als vicarius op 4 mei 1580 (dan weer: Marius).
nr. 16698, 268.
Reeds in 1531 en 1533 wordt alhier een priester Fedde genoemd. Mogelijk is hij dezelfde. Fedde Ockes Van 1541 tot 1575 is deze bekend als pastoor te Teroele*. Hij ging niet tot de Reformatie over, woonde in 1580 blijkbaar te Akmarijp
GJ 1994, 43. en overleed 1583/4, waarschijnlijk op een eigen bezitting te Teroele of omgeving.
GJ 1984, 69-71 en GJ 1994, 43, 96-97.
was kanunnik van de abdij alhier en ‘pastoer van wegen d’abt gestelt’.
Arch. Bestuursinstellingen 1580-1795 nr. 2778a. Zijn
huisvrouw Elck wordt 22 januari 1575 genoemd
RA Dokkum nr. 16, 79. , maar toen kan hij nog geen
pastoor zijn geweest omdat de beide voorgaanden hier in 1578 voorkomen. Hij week
in 1580 uit en was in ballingschap vicarius in Loppersum.
CE, 348; het exemplaar in Arch. EVC nr. 3372 noemt hem vicarius te Loppersum. Op 10 december
1582 blijkt zijn 17-jarige zoon Jan gedetineerd te zijn en wordt deze door het Hof
vrijgelaten waarbij hij met zijn zuster Griet, gehuwd met Jan Jansz. te Franeker, en
tante Sibbel Janckedr. aanneemt op sommatie voor het Hof te verschijnen en kloek en naarstig een kistemakersambt te zullen leren.
Hof nr. 7491, 28v.
Op 28 mei 1595 wordt zijn pensioen als gewezen conventuaal van de abdij te
Dokkum vastgesteld op 80 gl. per jaar; hij is dan 75 jaren oud.
Arch. Bestuursinstellingen 1580-1795 nr. 2778a. Omdat hij na
terugkeer uit Groningen bij Sipke Jans te Bolsward de mis had opgedragen wordt hij
12 november 1595 voor drie jaren verbannen en zijn pensioen ingetrokken.
Hof nr. 7491, 176.
Niettemin kreeg Joannes van Dockum pastoor 5 april 1596 ex gratia 20 car. gl.
Arch. Bestuursinstellingen 1580-1795 nr. 2665, 65v.
Van een prebendaat is voor het eerst sprake in 1481.
GPCV I, 694 (ook ibid., 325-326 met foute datering 1401). In 1515 blijken er twee prebendaten te
zijn.
NA, Arch. ACB nr. 836 (afschrift: Tresoar, Hs. FG nr. 834, bundel oktober/november 1515). Eén prebendezal het vanaf 1511 bekende Sacramentsleen
RvdA I, 139. zijn geweest, de andere
het Gasthuisleen (zie hierna)
Het leen wordt voor het eerst in 1511 genoemd.
RvdA I, 139.
resigneert op 13 augustus 1550 (hij wordt geen ‘heer’ genoemd, was dus blijkbaar nog geen priester).
RR nr. 49, 21. Franciscus Eponis, van Dokkum, werd 10 juli 1538 te Leuven als student ingeschreven.
Zijlstra nr. 9384. Na zijn vertrek ontving
cler. Trai. d. op 5 september 1550 het placet voor het Sacramentsleen in de Bonifatiuskerk (merkwaardig want dat was de abdijkerk!) alhier.
RR nr. 49, 21. Hij was een zoon van dr. Alexius van Geel, raadsheer in het Hof van Friesland, en diens tweede vrouw Bauck Ofkes Foppinga.
De Heeren van den Raede, 230.
Op 12 en 18 november 1575 komt Frouck Aeleva (Aylva) voor als moeder en administrator voor haar zoon Douwe Aylva, beneficiant van de prebende alhier
RA Dokkum nr. 16, 155, 159. evenals op 18 januari 1577 wanneer hij beneficiant heet van het Sacramentsleen.
RA Dokkum nr. 16, 263. Hij was een zoon van Douwe Aylva en Frouck Mockema en sneuvelde in 1591 bij het beleg van Deventer.
GJ 1995, 154.
Het Gasthuisleen kan hetzelfde zijn geweest als het in 1566 genoemde beneficium ‘in minori ec-
clesia de dockum’
ABU nr. 550*, 138. en was dan verbonden aan het Anthonygasthuis alhier, vermeld in 1511.
RvdA I, 173, 177.
Van het in 1579 genoemde Gasthuis- of heer Gabbeleen berust in 1579 het patronaat bij de magi-
straat van Dokkum.
RA Dokkum nr. 16, 485.
1481 - 1507
Mr Gabbe/Gabbodus
komt voor het eerst als prebendaat alhier voor in september 1481
GPCV I, 694. en vervolgens op 6 september 1482
OFO I, 126. en 2 oktober 1482.
Van Buijtenen, Oldehove, 151-153. Mogelijk is hij dezelfde als D. Abbodus, vermeld in 1488.
Fredericq, Aflaten, 339. Hij zou hier in 1507 nog zijn.
Van Burmania S, 18.
Mogelijk is hij de naamgever van het in 1579 genoemde Gasthuis- of heer Gabbeleen, waarvan het patronaat berust bij de magistraat van Dokkum.
RA Dokkum nr. 16, 485.
1566 - 1567
Eysonius Theodorici
(uit) Dokkum, wordt op het beneficie in minori ecclesia de Dockum 10 april 1566 toegelaten tot de wijding van subdiaken en 22 februari 1567 tot die van diaken.
ABU nr. 550*, 138.
komt op 23 november 1577 voor als bezitter van het Gasthuisleen, waarbij zijn moeder Anna Dercksdr. voor hem optreedt.
RA Dokkum nr. 16, 357. Op 7 januari 1579 komt Dirk, zoon van wijlen Dirk Dirks en Anna Oldermans, eveneens voor als bezitter van het Gasthuisleen waarvan de magistraat het patronaatrecht en de vrije electie hebben.
RA Dokkum nr. 16, 485. Tenslotte wordt 20 mei 1579 Anna weduwe van Dirk Olderman als gebruikster van heer Gabbeleen genoemd,
Tresoar, Hs. PB 1078, 5 (cit.’Rol Hof’). waaruit blijkt dat het Gasthuis-leen ook als heer Gabbeleen werd aangeduid.
uit Leeuwarden, ontvangt op 9 februari 1552 van de abt alhier een beneficie in deze kapel
ABU nr. 535, 113. en wordt 9 maart 1553 op de titel daarvan tot alle wijdingen toegelaten.
ABU nr. 550*, 28.
De na te noemen priesters zijn niet met een van de voorgaande beneficia in verbinding te brengen.
1503 - 1504
Monte
OFO I, nr. 467 (1503) resp. OFO IV, nr. 142 (1504).
Hij kan dezelfde zijn als Monte, in 1511 genoemd als pastoor te Ee*.
1507
Herman
Van Burmania S, 18.
1511
Syrck
RvdA I, 125, 168, 173.
prebendaten alhier, waren volgens een klacht d.d. 20 oktober 1515 door de Geldersen, die een tijdlang hier de macht uitoefenden, verjaagd.
NA, Arch. ACB nr. 836 (afschrift: Tresoar, Hs. FG nr. 834, bundel oktober/november 1515).
Het zal hier gaan om heer Magnus en Dns. Rudolphus/Heer Ruloff, die in 1517/9 genoemd worden onder de ballingen die van het Habsburgse bewind geld krijgen en voorkomen onder de inwoners van Dokkum die schade hadden geleden (van de Gelderse bezetters).
RR nr. 2b, 1517/9, 8v, 9, 11, 11v. Magnus is vanaf 1516 bekend als pastoor alhier, Rudolphus is verder onbekend, maar wellicht dezelfde als Roloff die in 1511 een kleine rente uit land te Ee* heeft.
wordt alhier voor het eerst als priester genoemd op 6 oktober 1531,
nr. 16687, 436. voor het laatst op 20 oktober 1533.
Hof nr. 16687, 642. Hij kan dezelfde zijn als Fedde Ockes, van 1541 tot 1575 bekend als pastoor te Teroele*, die vanaf 1578 alhier als medepastoor genoemd wordt (zie hiervoor).
Volgens verklaring van de Staten d.d. 21 april 1539 resideert de zoon van Dominicus Pybez. niet op zijn beneficie alhier.
GPCV II, 731. Mogelijk betrof het Pibo Dionisii Dominici, van Leeuwarden, op 27 juni 1538 als student te Leuven ingeschreven.
Zijlstra nr. 9311. Zijn vader was burgemeester van Leeuwarden.
Op 8 mei 1540 wordt ten overstaan van de gecommitteerde raden van de keizer – residentie op zijn beneficie geëist van Dirck van Horst. Gehoord de reactie van inwoners van Dokkum wordt zijn afwezigheid echter toegestaan.
GPCV II, 785.
Hij zal dezelfde zijn als Theodoricus Henrici Horst, van Dokkum, 14 juni 1529 te Leuven als student ingeschreven en wel een zoon van Hendrik en Alydt van der Horst alhier.
Zijlstra nr. 9393.
1547 - 1551
Mr Marcelis Broegel
komt als prebendaat alhier voor op 25 oktober 1552.
Hof nr. 16800, 672. Op 18 december 1551 wordt hij definitief van zijn prebende vervallen verklaard en zijn commissie als deken van Dokkum ingetrokken omdat hij een eerdere aanzegging een vrouw weg te zenden had genegeerd en omdat hij blijkbaar onvoldoende moeite had gedaan als deken om heer Dirck Sprangh, keldermeester van het klooster te Dokkum, te beletten afvallig te worden en contact met hem te hebben gehouden.
Hof nr. 96, 145v. Als eertijds prebendaat alhier wordt hij 18 juli 1552 nog genoemd.
RA Kollumerland nr. 4, 190v.
komt zonder dat zijn functie en standplaats zijn aangegeven voor op 10 mei
RA Dokkum nr. 16, 294. en 13 november 1577.
RA Dokkum nr. 68, 81.
wordt 23 november 1581 nog alhier vermeld.
RA Dokkum nr. 106, 79.
Patroon:
Salvius
Verhoeven, 84.
Bijzonderheden:
de parochie is zeer oud; er zijn aanwijzingen van een houten kerk gevonden.
Spitzers, 37-40; Van der Waard, 63-69. De laatste houdt het voor mogelijk dat er een of meer houten kerken zijn geweest met als volgende fase een tufstenen koor (gedateerd op de eerste helft der 12e eeuw) bij een houten schip, dat in de tweede helft van deze eeuw werd vervangen door een tufstenen zaalkerkje met behoud van het oudere koor. De
kerk behoorde mogelijk reeds in 1132, zeker 1243 toe aan de abdij te Stavoren.
Mol en van Vliet,’Sint-Odulfusklooster’, 94-95, 102; de lijsten 128-129.
Naast de pastorie was hier reeds enkele jaren vóór 1399 een vicarie.
Verwijs, 540-541. In 1455
worden de pastoor, de perpetuus vicarius en de prebendaat genoemd
FT, nr. 17. , zodat
hier toen ook reeds een prebende was. Dit moet het later als Meester Jouckeleen
bekend staande beneficie zijn geweest.
In 1476 is sprake van ‘dae nya pronda’, die door Sicke Allertsz. Osinga in zijn
testament bedacht wordt
FT, nr. 36. en waarvan in 1543 wordt gezegd dat hij deze bij tes-
ment in 1471 fundeerde.
BB I, 334. In 1511 worden de namen van vier priesters alhier genoemd, waaronder de sacrista, en de ‘wijlen H. Douwa proven’.
Tjessinga IV, 57, 65. Een afzonderlijk sacristieleen is hier verder niet aangetroffen. De zojuist genoemde ‘proven’ werd bij testament d.d. 13 februari 1511 gesticht door Douwe Pibes, priester al hier.
FT, nr. 81.
Een in 1515 vermeld ‘Onze Lieve Vrouwen leen van Rijp’
NA, Arch. ACB nr. 376. moet te Jutrijp*
Verder is in 1543 sprake van een door Tete Hommema alhier gesticht officie,
waarvan de landen niet gemortificeerd zijn.
BB I, 333.
In 1543 worden hier genoemd de pastorie, de vicarie, het Anna Hottingaleen (de
‘nieuwe’ prebende), de door wijlen Douwe Pibes gestichte ‘proeve’, het door
Tete Hommema gestichte officie en het leen van mr. Joucke Douwesz., waarmee
het totaal aantal beneficia op zes komt.
BB I, 331-334.
Een waarschijnlijk ca 1550/2 opgesteld register noemt hier de pastorie, de vicarie,
twee vrijlenen en een ‘Cleyn leen tot een costerye geleydt’.
Jan nr. 1165. In 1543 wordt de
kosterij afzonderlijk opgegeven.
BB I, 334.
persona ‘upter Riip’ zegelt in 1407 met de custos van de Oldehove te Leeuwarden.
OFO I, nr. 15.
1432
Jacobus
Arch. Klooster Hospitaal nr. 36 reg. 5.
1455
Sceltetus
FT, nr. 17.
1468/9
Petrus
Lambooij, 316-317.
1474
Albertus Stauria al. Blessum
kwam in dat jaar.
. Jan nr. 935, 16v. Uit de lijst blijkt niet geheel duidelijk op welke parochie zijn naam betrekking heeft maar Dronrijp lijkt het meest waarschijnlijk.
1484 - 1493
Douwe/Dodo Pibes (Humminga)
Dodo Hommynga, van Bolsward, werd 11 september 1474 te Rostock als student
ingeschreven.
Zijlstra nr. 7187. Hij wordt voor het eerst als pastoor alhier vermeld in 1484
OFO IV, nr. 65. en als zodanig nog in 1493.
Verhoeven, Klokken, 92. Nadien komt hij enkele malen hier voor zonder dat hij als pastoor of met een andere functie wordt aangeduid
OFO I, nrs. 506 (1505), 513 (1506), II, nr. 238 (1506) en wanneer hij zijn testament maakt: Ft, nr. 81 (1511).
Hij was verwant aan Goffa, pastoor te Oosterend*, die 9 juli 1508 in zijn tegen-
woordigheid testeert en hem als uitvoerder van zijn testament aanwijst.
FT, nr. 75. Zelf
testeert Douwe op 13 februari 1511; daarbij sticht hij een leen hier en een leen
te Herbayum*.
FT, nr. 81. Hij moet – volgens Verhoeven en Mol – verwant zijn geweest
aan de families Sickema en Gerbranda. Waarschijnlijk waren de uitvoerders van
zijn laatste wil en patronen van de door hem gestichte prebende (te weten Hob-
be Hermana te Minnertsga, Dowa Riencksz. Glins te Dronrijp en Rienck Wiba
Popma te Menaldum) eveneens verwanten. Eveneens verwant was de na te noe-
men pastoor mr. Pibe. Verhoeven en Mol wijzen erop dat Douwe het wapen
Rinia voerde.
FT, nr. 81, voorts FT, 504.
Volgens Schotanus overleed hij 17 februari 1512; daarbij wordt hij pastoor alhier
en daarna prebendaat te Bolsward* en Harlingen* genoemd
Schotanus, Tablinum, 20 (weergevende aantekeningen familie Glins). Vermeldingen als
zodanig zijn echter niet bekend; hij bleef blijkbaar steeds te Dronrijp wonen.
Mogelijk moet in plaats van 1512 gelezen worden 1511 (vgl. ook de data van tes-
teren en overlijden), want in 1511 is reeds sprake van wijlen ‘H. Douwa proven’.
Tjessinga IV, 57.
1506
Mr Henrick
OFO I, 517.
was een verwant van voornoemde pastoor Douwe en pastoor alhier toen deze tesdeerde op 13 februari 1511.
FT, nr. 81. Op 16 december 1511 komt hij echter als beneficiatus te Bolsward* voor. In 1511 trok hij enkele renten uit land te Folsgare
RvdA II, 358, 357. en in dat jaar ook een rente uit land te Achlum; dezelfde rente staat in 1514 op naam van ‘meester Pybe toe Sneeck’
Tjessinga I, 29, 53 (mededeling H. Walsweer, 9 februari 1996). Volgens Walsweer betrof het de landerijen die na Mr. Pybo’s dood bestemd waren voor een jongerschapsleen te Herbayum door de eerdergenoemde pastoor Douwe Pibes te Dronrijp. Deze was verwant aan Goffe, pastoor te Oosterend*, die testeerde 9 juli 1508. Een copie van dit testament werd gemaakt en gezegeld (ongedateerd) door Pybe Hommezin Gosninga (aldus de ondertekening), die over het origineel beschikt (OFO IV, nr. nr. 75). Als dit onze heer Pibe is, zou hij identiek kunnen zijn aan Mr. Pybo Hommazin (vermeld: Oosterhout, Recesboeken, 600-601, 7 juli 1514, als Doctor Pybo Hommezin 15 april 1516 en voorts 8 januari 1517, ibid. 644, 669; mededeling H. Walsweer d.d. 26 november 1995). Van deze is geen inschrijving als student bekend. , waaruit blijkt dat hij zich inmiddels aldaar had gevestigd. Wellicht is hij dezelfde als mr. Pybo, in 1488 pastoor te Tzummarum*.
Een inschrijving als student is niet gevonden.
1522 - †1527
Johannes Hiddema
Johannes komt als pastoor alhier voor in 1522
ABU nr. 231, 74v. , Johannes Hiddema, pastoor al-
hier, overleed op 9 november 1527.
Grafschriften I, 79 (juist het deel van de tekst dat zijn functie aangaf is niet meer leesbaar); De Walle, 196 nr. 1287. Arch. Van Harinxma thoe Slooten i. 443 (het zg. Kerck-Calender ofte Dootboeck), 82 noemt hem pastoor alhier. Postuum wordt hij – als heer Johannes op te Rijp – nog vermeld 31 maart 1528 (Hof nr. 16480, 113, vgl. ibid., 32, 5 oktober 1527 en Hof nr. 16687, 62, 7 maart dezelfde zaak). Mogelijk is hij dezelfde als Johannes Hiddonis, van Leeuwarden, als student te Rostock ingeschreven 11 juni 1489, Zijlstra nr. 7343.
1530
Gerbrant.
Arch. van Burmania – Van Eysinga nr. 36-4.
(ca 1536/7)
Mr Wybrant Lieuwes Albada
1540/1 – 1543
Wybrant Albada zou hier zeven jaren pastoor zijn geweest en daarna pastoor te
Rauwerd* zijn geworden.
Tresoar, Hs. FG. nr. 968, 132. Hij was een zoon van Lieuwe Hettes (zich noemen-
de) Albada en Frouck Wybrensdr. Roorda en werd ca 1509 geboren. Op 13 april
1530 werd hij te Leuven als student ingeschreven.
Walsweer, Jus Patronatus, Bijlage 2, 105. In 1535 werd hij priester
gewijd.
Arch. Murray Bakker nr. 36 (Catalogus auctie van Stockum 1910 van stukken van C. baron van Breugel Douglas, nr. 741). De huidige verblijfplaats van het stuk is onbekend.
In 1540/1 kopen ‘Mr. Wybrant up te Rype’ en Wopke, pastoor te Poppingawier*,
land aldaar.
RR nr. 10, 11v. Als pastoor alhier komt hij nog voor in 1543.
BB I, 331-334. Er rekening mee
houdende dat in 1544/5 een ander als pastoor wordt genoemd zou hij dan hier
omstreeks 1536/7 moeten zijn gekomen. Vanaf 1549 is hij bekend als pastoor te
Rauwerd* waar hij dan in 1543/4 moet zijn gekomen.
Oldenhof vermeldt dat Wybrants broer Wopke, 7 april 1544 gekozen als preben-
daat te Bozum*, later nog een beroep vanuit Dronrijp als pastoor heeft gehad
maar hij gaf er de voorkeur aan te Bozum te blijven.
Oldenhof, In brêge, 74-75 (mogelijk een verkeerde interpretatie van het onder noot 46 vermelde?).
1544/5 - †1547
Mr Heercke Frericksz.
uit Sneek, komt 1544/5 voor het eerst als pastoor alhier voor.
RR nr. 12, 61v. Hij overleed op
3 mei 1547.
Grafschriften IV, 79. De graftekst noemt hem Heerco, in het grafgedicht heet hij Henricus. Voordien was hij vicarius alhier.
1547 - 1578
Marck/Murck Lollesz.
wordt voor het eerst vermeld 1 januari 1548 wanneer bericht wordt dat hij, pas-
toor te Dronrijp, de vorige dag bedankt heeft voor de benoeming als pastoor te
Wirdum*.
Arch. Liauckamastate nr. 992. Daarna wordt – eveneens tevergeefs – Wopke Albada, die men te Dronrijp wenste, als pastoor te Wirdum* gekozen. Nadien komt hij meermalen voor, laatstelijk in 1578.
(n.b. ca 1550/2)
Een ca 1550/2 opgestelde lijst noemt hier als pastoor Joannes.
St. Jan nr. 1165. Deze lijst be-
vat echter veel onjuiste opgaven waarvan deze er één moet zijn geweest).
1547
Sibo
Arch. Liauckamastate nr. 795 (zonder vermelding van zijn standplaats doch in de omgeving van de Hottinga’s, dus waarschijnlijk alhier).
komt reeds in 1568
nr. 16693, 463. voor zonder dat zijn functie vermeld wordt, evenals in 1572
Arch. Liauckamastate nr. 704. en 1579.
Van Burmania, 9 (als prebendaat). In 1578 wordt hij als kapelaan alhier genoemd.
PI, 221.
De vicarie bestond reeds enkele jaren vóór 1399. Het patrocinium is niet bekend.
1399
Franciscus Reynertsz.
Op 19 september 1399 geeft hertog Albrecht, graaf van Holland, die toen enige
tijd macht uitoefende in delen van Friesland, aan Franciscus Reynertsz., gepro-
vent te Sneek, een vicarie alhier, vacant door de resignatie van Elle, die pastoor
te Welsrijp* was geworden, alsmede een vicarie te Langweer*.
Verwijs, 540-541.
Hij kan dezelfde zijn als Franciscus Sneyckis, 1404 student in de artes te Keulen.
Zijlstra nr. 4100.
1485
Feyko Albodusz.
Tresoar, Arch. R.K. Statie te Dronrijp nr. 2 (19e-eeuwse lijst van pastoors en vicarii. De bron van de vermelding is niet bekend).
Schotanus maakt melding van Dodo Pibonis, pastoor, en Bolduinus, vicarius al-
hier, als getuigen bij het opstellen van het testament van Dodo Renicks Glins
in 1422.
Schotanus, Tablinum, 21-22. Stb. I, 129 geeft 1522 als sterfjaar van Dodo Glins. Dit jaartal kan onmogelijk juist zijn; ook 1522 komt niet in aanmer-
king omdat Douwe Pibes toen reeds lang was overleden.
1501 - 1505
Mr Hercke Dotingha
wordt als vicarius alhier vermeld in 1501
Arch. R.K. Statie te Dronrijp nr. 2. en 1505.
PB Hs 1466. Een inschrijving als student is niet bekend.
1511
Dirk
Tjessinga IV, 57.
Mogelijk dezelfde als de in 1529 vermelde ‘heer Dirck op Dronrijp’
RA Franeker nr. 44, 711. ?
1543
Mr Heercke Frericksz.
Mr Hercko Frericks tekent 11 mei 1543 als Henricus Heero; functie en sytandplaats zijn niet aangegeven.
Arch. SAG nr. 149 reg. 152 (met een verder onbekende heer Sybe Wybesz./Sybodus Vibodi). Als vicarius komt mr. Heercko hier voor 10 juli 1543.
Arch. Bestuursinstellingen 1522-1581 nr. 98. Mr. Henricus Hero wordt als vicarius alhier vermeld op 30 oktober 1543
FT, nr. 180. , mr. Heercke Frericksz. op 30 december 1543.
BB I, 332. Mogelijk is hij dezelfde als Henricus Frederici, van Sneek, 16 september 1521 te Leuven als student ingeschreven (Zijlstra nr. 8640). Omstreeks die tijd tekent ‘Mr Heercke oppe Rijp’ als ‘Henricus Hero’
BB I, 335. , zodat het om dezelfde persoon gaat. Kort daarna wordt hij pastoor alhier.
1547
Wybrant (Renckez., van Ter Idzard)
komt als vicarius alhier voor in 1547.
RA Menaldumadeel nr. 1, 3, 6. (Hij wordt ‘heer’ en geen ‘meester’ genoemd zoals Wybrant Albada, kort voordien pastoor aldaar). Van 1542 tot 1545 is hij bekend als pas-
toor te Blessum*. Na zijn verblijf te Dronrijp is hij bekend als pastoor te Huins*
van 1549 tot 1550 en te Deinum* van 1550 tot 1551.
1568 - 1578
Mr Bocke Hiddesz./Hiddema
Hij wordt voor het eerst als vicarius alhier vermeld in 1568
Van Burmania, 9. , voor het laatst in 1578.
PI, 221. In 1573 en 1574 komt hij voor als deken van Menaldum.
PB Hs 1466. 1574 ook Arch. EVC nr. 2619. Een
inschrijving als student is niet bekend.
Reeds in 1455 moet hier een prebende zijn geweest.
FT, nr. 17. Het moet dan gaan om de prebende die later
bekend staat als het Mr. Jouckeleen; de andere lenen werden later gesticht.
Het patrocinium is niet bekend.
wordt na de pastoor genoemd in het testament van Sicke Allerts Osinga in 1476.
FT, nr. 36.
Hij overleed in 1484 als prebendaat alhier
Schotanus, Tablinum, 21. en bestemde ‘eeuwige delen’ voor
pastorie en vicarie, die volgens opgave in 1543 wegens ‘salige Heer Claes’ resp.
‘Claes prebendarius’ komen uit het leen van mr. Joucke.
BB I, 332, 333.
ca 1505 - 1543
Mr Joucke Douwez.
Mag. Juwcko komt als prebendaat alhier voor in 1511
Tjessinga IV, 57; FT, nr. 81. Hij was in 1511 reeds priester en kan dus niet dezelfde zijn als Johannes Idzardi Dodonis, van Sneek, 29 augustus 1510 als student te Leuven ingeschreven, als Johannes Dodonis, van Sneek, priester gewijd 15 april 1514 (AAU 23, 1896, 469) zoals Zijlstra nr. 8644 aangeeft. Hij was 4 maart 1514 tot subdiaken gewijd (Dom nr. 2544, 37). en ook daarna, zo nog in
1543 als mr. Joucke Douwesz.
BB I, 334 Mr. Jucko Dodonis ontving krachtens brief
van de keizer d.d. 16 november 1523 wegens bijzondere verdiensten bij de ‘Re-
ductie’ van Friesland een jaarlijks pensioen van 100 pond.
RR nr. 4, 63. Blijkens kwitantie
d.d. 2 oktober 1545 werd hem dit nog betaald.
RR nr. 12, 36. De volgende bewaardgebleven
rekening noemt hem niet meer
RR nr. 14, m1545/6. , zodat hij in 1545 of 1546 moet zijn overleden.
In 1547 wordt vermeld dat de prebende een vrijleen is maar dat mr. Joucke Dou-
wesz. het destijds 38 jaren lang bediend heeft
Arch. Liauckamastate nr. 701. , zodat hij hier mogelijk ca 1505
- †1547
Gabbe/Gabriel Tacoz. Kinnema/Dijxstra
Gabbe Dijcxstra, prebendaat alhier, overleed op 5 januari 1547 en werd begraven in de Galileeërkerk te Leeuwarden.
Arch. van Harinxma thoe Slooten nr. 443, 102. Op 7 april 1547 betogen de nieuwe preben- daat en de grondheren van Hitsum en Hatsum als twee ‘gebueren’ van Dronrijp dat de prebende een vrij leen is, door mr. Joucke Douwesz. 38 jaren lang bediend geweest. Volgens sommige niet met name genoemden is de prebende belast met de zielzorg voor de buren van Hitsum en Hatsum, hetgeen anderen bestrijden. De prebende is sedert januari jl. vacant door het overlijden van heer Gabbe Kinnema. Als eerste in dit jaar vrijkomende leen in Westergo komt de presentatie toe aan de keizer als landsheer namens wie het Hof van Friesland er mee voorzien heeft Frederik, zoon van de griffier van het Hof Arent van Boeymer. Partijen worden opgeroepen tot verdere behandeling van de zaak.
Arch. Liauckamastate nr. 701.
Heer Gabbe Kinnema wordt postuum nog vermeld 20 mei 1547 in een rechtszaak.
nr. 16689, 503. Gabriel, zoon van Taco, van Leeuwarden, werd 21 april 1529 te Leuven als student ingeschreven.
Zijlstra nr. 9436. Hij was een zoon van Tako Kinnema en Tyeth N.
Walsweer, ‘Rouckema’s’, 45; Walsweer, ‘Scheltema’, 62-63. en werd priester gewijd op 30 mei 1535.
Verz. Aanwinsten nr. 120. Zijn moeder had hem 2 maart 1535 een rente toegekend
Verz. Aanwinsten nr. 120. ; deze brief diende als wijdingstitel.
werd begin 1547 met deze prebende voorzien.
Arch. Liauckamastate nr. 701. In november 1547 is sprake van
de zoon van de griffier die het prebendeleen alhier bezit.
RA Menaldumadeel nr. 1, 7. Niet bekend is hoe lang hij deze heeft bezeten. In september 1550 werd hij te Leuven als student in- geschreven.
Zijlstra nr. 9277. Hij werd geen geestelijke en overleed in 1601.
Voor hem en zijn familie: De Nederlandsche Leeuw LIV, 1936, kk. 130, 327-332.
Wellicht behoren bij deze prebende
In november 1547 en juli 1550 is sprake van een alhier door heer Romcke bewoond huis.
RA Menaldumadeel nr. 1, 6 en 59. Wellicht vervulde hij de diensten voor de afwezige prebendaat.
1571
Rioerdt Pieters
Arch. Liauckamastate nr. 704.
Deze zal kort voor 1476 zijn gesticht en stond bekend als ‘de nya pronda’. Sicke Allerts Osinga be-
dacht deze prebende bij testament in 1476 en bevestigde toen tevens het door zijn moeder daaraan
gemaakte legaat.
FT, nr. 36.
In 1543 blijkt Anna Hottinga het jus patronatus van de nieuwe prebende te bezitten.
BB I, 334. . Aldaar wordt vermeld dat Sicke Allerts Osinga deze prebende stichtte bij testament d.d. Lambertusavond 1471. Het testament is echter van avonde Lamberti 1476 en vermeldt wel dotaties, maar geen stichting. Anna Hottinga was Anna Rippertsdr. van Eelsma († 1570), vrouw van Sicke Hottinga († na 1532). Deze was een zoon van Juw Hottinga en His Keympedr. Unia (Stb. I, 224, II, 151). Juw was een zoon van Jarich Hottinga en Swob Sjaarda, dochter van Edwar Sjaarda en Douwe van Aylva, die zich Sjaarda gaat noemen. Edwar was – via haar broer Allert, gehuwd met Engele Oedsinga – tante van Sicke Allerts Osinga, die Osingastins te Dronrijp aan haar naliet. Aldus zal ook het patronaatrecht van deze prebende zijn vererfd (FT, 542 en aanvullende mededelingen van P.N. Noomen).
Het patrocinium is niet bekend.
Een sacrista wordt hier alleen in 1511 aangetroffen.
Tjessinga IV, 57.
1511
Jacob
Tjessinga IV, 57.
Dit leen werd door Douwe Pibes, priester alhier, bij testament d.d. 13 februari 1511 gesticht.
FT, nr. 81. Als
patroons werden aangewezen de pastoor alhier en Hobbe Hermana te Minnertsga, Douwe Rienc-
kesz. (Glins) te Dronrijp en Rienck Wibez. (Popma) te Menaldum, en daarna hun ‘nakomelingen’,
gebruikers en bewoners van Hermanastate, Hobbemastate en de state te Fleringe.
FT, nr. 81. Dezen staan
ook in 1543 als collatoren te boek.
BB I, 333. Het leen is sedertdien steeds als Heer Douwe Pibesleen be-
kend geweest en bestaat nog steeds.
Van Haersma Buma, Boshuizen Gasthuis, 25-27.
Het patrocinium is niet bekend.
- (†?) ca 1543
Rienck Taeckes Glins
Eind 1543 wordt opgegeven ‘van welcke Prebende ….. Heer Rinck Glins ge-
storven is’.
BB I, 333. Hij moet dus toen reeds zijn overleden doch de opgave van de
renten der pastorie geeft de indruk dat hij dan nog in leven is.
BB I, 332. Hij was een
zoon van Taecke Glins.
Tresoar, Hs. PB nr. 1078, 36.
Wellicht behoren bij deze prebende
1545 - 1557
Goslick Herema
in 1543 nog pastoor te Idsegahuizum*, komt hier voor het eerst als priester voor
in februari 1545,
RA Menaldumadeel nr. 1, 2. als prebendaat in 1547,
RA Menaldumadeel nr. 1, 6. als prebendaat en deken van Me-
naldumadeel in 1551
Arch. Van Sminia nr. 1104. en als ‘deken op Dronrijp’ nog 16 juni 1557.
HCL, RA nr. Y 2, 419.
1557 - 1580
Hobbe Watzes Ockinga
Hubertus Watthonis ab Ockengha werd 16 september 1557 op de titel van preben-
daat alhier tot de wijdingen toegelaten
ABU nr. 550*, 77. en komt vanaf 1563 regelmatig als zo-
danig voor.
Hof nr. 16692, 397. Op 5 september 1559 was hij als Hubertus ab Occuma ingeschre-
ven als student te Keulen.
Zijlstra nr. 6515. In 1580 week hij – dus Rooms Katholiek gebleven –
uit en werd hij ‘edelman’ bij zijn neef, de hopman Lolle Ockinga. In 1581 stierf
hij bij Visvliet.
CE, 362.
Hij was een zoon van Watze (van) Ockinga, grietman van Menaldumadeel en la-
ter raadsheer in het Hof van Friesland, en Wyck Cammingha.
Hof nr. 16802, 208, 288.
In 1543 is sprake van het officie gesticht door Tete Hommema te Dronrijp
BB I, 333 Tete was een zoon van Feddrick Hummema en Eteke, dochter van Tiete Hettinga, zie FT, 488 en Stb. I, 209. Hommemastate te Dronrijp was belast met twee ‘eewige delen’voor Feddrick en Tete Hommema, zie volgende noot. waarvan de bezittingen dan worden opgegeven door Tete Cammingha. De landerijen zijn niet gemortificeerd. De dienst wordt gedaan tot revocatie van de patroon van het officie, ‘ter plaetse daer hem gelieft,
bewaert’.
BB I, 333. Bij de scheiding van de goederen van Wytze Cammingha en Remtz Minnema krijgt de zoon Tiete Hommemastate te Dronrijp en het jus patronatus van het leen dat Theta Hommama heeft gesticht.
Arch. Liauckamastate nr. 146 (ongedateerd). Remtz Minnema was een kleindochter van Tete Hommama.
Stb. I, 75, 209. Volgens opgave in 1543 is het leen geconsenteerd aan
1543
Goffe Scheltes Roorda
student te Leuven.
BB I, 333. Hij was daar in augustus 1541 ingeschreven
Zijlstra nr. 8892. en een zoon
van Schelte Roorda en Jel Heres van Hottinga en een kleinzoon van Goffe Roorda en Ymck Hommama
Stb. I, 209, 310. en dus een achterneef van Tete Cammingha.
1474
Foppa
OFO I, nr. 251 (‘op dae Rijp’, de andere getuige woonde te Glins).
wordt na de pastoor en heer Claes genoemd in het testament van Sicke Allerts Osinga in 1476.
FT, nr. 36.
tevens deken van Menaldum.
PB Hs 1466.
1529
Dirk
RA Franeker nr. 44, 711.
Misschien dezelfde als de in 1511 genoemde vicarius?
Patroon:
Martinus
Verhoeven, 85 (op grond van de naam resp. de afbeelding op de klokken). Reitsma, 79 n. 1 ‘denkelijk’ Vincentius, zonder bronvermelding; in zijn voetspoor nog Van den Berg, Ferwerderadeel, 190 en 209 n. 2. Stukken uit 1488 (OFO IV, nr. 78) en 1525 (Coll. Van Sminia, ‘s Gravenhage (partic., ongeïnventariseerd) maken melding van ‘de patronen’, dus meer dan één. Voor een medepatroon zou men kunnen denken aan Andreas, die afgebeeld is op het zegel van de pastoor Sybet/Syboldus in 1499 en 1500 (OFO I, nrs. 106, 117; Tresoar, Zegelfoto’s nrs.1161 en 1167) en op het zegel van de plaatselijke hoofdeling Menno Doema in 1474 (PG, nr. 27, Tresoar, Zegelfoto nr. 32).
Bijzonderheden:
gezien het patrocinium gaat de stichting van de kerk – en ook die van haar oudste
dochter, Hallum* - terug op de bisschoppen van Utrecht.
Noomen, ‘Leeuwarden’, 46-54. De kerkstichting zal
hier volgens Noomen zeker vóór 1000 hebben plaatsgevonden.
Noomen, ‘Leeuwarden’, 54.
Blijkbaar bleef de kerk lang in het bezit van de bisschoppen, zij het tegen het
einde der 13e eeuw niet onbetwist. Op 2 juli 1289 geeft de officiaal van het
aartsbisschoppelijk hofgericht van Keulen aan de abt van Wittewierum en de
proost van Oosterlee (= Heiligerlee) opdracht het onderzoek te leiden in de zaak
van Sibrand Hescelinga, patroon van de kerk alhier, tegen de bisschop van Utrecht
wegens onttrekking van het patronaat over de kerk.
Van Buijtenen,’’Oldehove’, 146-147.
In april 1290 herroept de officiaal voornoemde opdracht en geeft hij de abt van
Selwerd opdracht de abt van Bethanië (Foswerd) en Heslinga naar Keulen te ont-
bieden.
Ibid., 147-148. De volmacht van Heslinga stelt dat de bisschop (elect Jan van Diest) zijn, Heslinga’s, rechten die hij van de bisschop hield zonder redelijke grond aan abt en convent van Bethanië had geschonken.
Ibid., 149. De afloop is niet bekend maar blijkbaar zijn de rechten van de bisschop aan de abdij te Foswerd gekomen.
Reeds in 1483 is sprake van ‘Ferwerder vier priesteren’.
FT, nr. 43. De vier priesters alhier
komen ook voor in 1540.
RvdA III, 70. De vicarius wordt voor het eerst in 1488 vermeld.
OFO IV, nr. 78.
Van de sacrista en de prebende wordt voor het eerst in 1511 melding gemaakt.
RvdA I, 91; III, 49-50.
In 1543 is sprake van een Sint Annaleen, waarvan het landbezit – slechts 1 ponde-
maat – onder de patroonslanden wordt opgegeven.
BB I, 139.
Voorts was er een beneficie dat werd bediend door een monnik van Foswerd.
RvdA I, 90, 92; III, 55, 51.
In 1577 is sprake van een ‘secundus pastor’,
Tresoar, Verz. Aanwinsten nr. 167. in 1593 wordt gerefereerd aan
een aanstelling door de abt van Foswerd van een ‘secundus pastor op het Foswer-
der leen’.
Reitsma, 93 n. 1. Beide lijken dus hetzelfde in te houden, maar althans in latere jaren
werd het leen door een wereldheer bediend.
Merkwaardig is overigens dat zowel de Registers van de Aanbreng uit 1511 en 1540 noch de opgave van de beneficiale goederen in 1543 melding maken van een vicarius resp. vicariegoederen; in 1543 wordt ook geen opgave gedaan van prebendegoed.
1383
Ulbodus
Verhoeven, Klokken, 73.
1449 - 1450
Sybet/Syboldus
Hij komt voor het eerst als pastoor alhier voor op 17 september 1449,
OFO I, nr. 106. Aan zijn Andreaszegel werd reeds gerefereerd. voor het
laatst op 27 mei 1450.
OFO I, nr. 117. Van Burmania noemt hem nog in 1452,
Van Burmania, 11. mogelijk een
verkeerde interpretatie van een vermelding op 14 oktober 1452 van hem als des-
tijds pastoor alhier.
OFO I, nr. 130.
wordt voor het eerst als pastoor alhier genoemd op 14 oktober 1452
OFO II, nr. 130. , voor het
laaatst op 10 augustus 1463.
OFO II, nr. 55. Zijn familienaam staat op de klok uit 1457.
Verhoeven, Klokken, 81.
komt voor het eerst als pastoor alhier voor op 5 februari 1474.
OFO IV, nr. 41. Hij is hier nog
pastoor op 22 november 1500.
WvTh V, 34.
Jancko Douwama verhaalt hoe Jemme, heerschap te Ferwerd (de tekst geeft Feer-
werd), de plaatselijke pastoor verdrijft op verdenking van steun aan de Vetkopers,
‘so dachte he wol, dat he niet met freden sijne pastorie solden moghen gebrucken;
deser oersake had he hem begeven in de religie van Sanctus Franciscus oerde’.
Jancko Douwama, Geschriften, 177, 181. Vgl. Kist en Wind, 80-81. Douwama zegt tweemaal met deze man gesproken te hebben in kloosters van zijn orde te Zutphen en Utrecht.
Jemme Herjuwsma werd wegens hoogverraad door het Saksische bewind in 1512
geëxecuteerd.
Ibid., 177, 181. Volgens Worp van Thabor verklaarde Jemme in zijn bekentenis
dat een monnik, mr. Aerndt, meermalen namens de graaf van Oost Friesland met
hem had onderhandeld (over een aanval op Friesland).
WvTh V, 94. Andreae gaat er van uit
dat de verdreven pastoor deze mr. Aerndt was, die franciscaan zou zijn gewor-
den, naar het schijnt ‘in Oldeklooster?’ bij Appingedam
Tresoar, Hs. 1060 bundel 6, 12. Appingedam had alleen een klooster van de augustijner eremieten. (hetgeen onmogelijk
is; Oldenklooster was een benedictijner klooster). Elders wordt opgemerkt dat Be-
ninga hem mr. Albert schijnt te noemen;
Tresoar, Hs. FG nr. 857 (naamindex op Jancko Douwama, Geschriften) op de aangehaalde plaats geeft Benin-
ga echter alleen aan dat Albert, pastoor te Hoogkerk (Gr), door Udo van Colden-
borch, (Oostfries) drost te Groningen, naar de Saksische machthebbers in Leeu-
den werd gezonden om daar van de gevangenen, waaronder Jemme, te horen
waarvan zij de drost betichtten (hetgeen hem echter werd geweigerd; enkele da-
gen later vond de executie plaats).
Beninga, ‘Chronickel’, 190.
1516
Paulus
RA Gelderland, Hertog. Arch. nr. 150 nr. 2337.
pastoor alhier, overleed op 29 augustus 1517.
Tresoar, Hs. FG nr. 1038.
1525 - 1540
Johannes van Munster
komt 8 oktober 1525 voor het eerst als pastoor alhier voor
Arch. Van Sminia (De Klinze) nr. 1. en zo nog op 3 sep-
tember 1540.
RvdA III, 49. Reitsma identificeert hem met de in 1540 genoemde ‘heer Johan-
nes toe Ferwert van Foswert’
RvdA III, 81. en concludeert dat Johannes van Munster een
benedictijner monnik (van Foswerd) was.
Reitsma, 79 n. 2. De identificatie is echter onjuist.
pastoor alhier, verklaart op l maart 1543 hier nog slechts korte tijd te staan.
BB I, 139. Hij
resigneerde op 19 mei 1549
RR nr. 49, 2. waarna
voordien pastoor te Slappeterp*, op 14 november 1549 het placet op zijn benoe-
ming als pastoor alhier verkreeg.
RR nr. 49, 2. Op 7 september 1550 komt Tiebbo nog als zodanig voor.
FT nr. 209.
† 1558/63
Wilhelmus Gangel
pastoor in ‘Varweit’, wordt in augustus 1563 genoemd onder de monniken en nonnen van Foswerd die in de voorgaande vijf jaren zijn overleden.
Volk, Rezesse II (1957), 158. Hij is de enige pastoor van Ferwerd waarvan met zekerheid bekend is dat hij monnik van Foswerd was.
1564
Pier Thomas
Van Burmania, 11.
Hij kan dezelfde zijn als
- 1567
Petrus Leovardiensis
pastoor alhier, werd in februari 1567 met vele anderen waaronder Rodmer, even- eens geestelijke alhier, verbannen.
Winsemius, Historiarum rerum, 88, noemt hem Petrus; Jodoci, ‘Ephemerides’, 423: Pieter; Harkenroht, ‘Naemlijst’, 50: Petrus Leoward(iensis). De tweede geestelijke noemt Winsemius: Rodmarus, Jodoci: Reydmer. Poppius in zijn ‘Naemlijst’ noemt deze niet.
1570 - 1580
Laurens Buwesz.
is hier reeds pastoor in 1570
Van Burmania, 11. en week aanvankelijk in 1580 uit maar verzoende
zich later met het nieuwe bewind.
CE, 341.
Tweede pastorie/het Foswerder leen
In feite is alleen in het laatste decennium vóór de Reformatie sprake van een tweede pastoor. In
1577 wordt een secundus pastor genoemd
Tresoar, Verz. Aanwinsten nr. 167. , in 1593 wordt gerefereerd aan de benoeming des-
tijds door de abt van Foswerd van een ‘secundus pastor op het Foswerder leen’.
Reitsma 93 n. 1. Het lijkt ons echter dat de in 1511 en 1540 genoemde ‘Monnyck Heer Joannes’
RvdA I, 92, met 2 pondemaat landbezit. Dezelfde doet in 1540 wederom aangifte (RvdA III, 55). In 1511 is sprake van een meijer ‘van den Monnick’ (RvdA I, 91), in 1540 van een meijer van heer Joannes te Ferwerd die ook in 1511 landheer was (RvdA III, 51). reeds dit leen bediende.
Gedeputeerde Staten besluiten 18 oktober 1585 bij de gewezen abt van Foswerd te informeren of
het klooster destijds gehouden was een priester te Ferwerd te onderhouden zoals de ingezetenen
aldaar beweren.
Arch. Bestuursinstellingen 1580-1797 nr. 2286, 183 (Hellinga, Regesten nr. 1188).
monnik van Foswerd.
RvdA I, 92; III, 51.
werd in februari 1567 verbannen;
Winsemius, 88. Antonius Jodoci noemt hem secundus pastor alhier.
Jodoci, ‘Ephemerides’, 423.
vanaf 1571 bekend als pastoor te Eernewoude*, geboren ca 1536, stelt op 14 maart 1593 door Peter van Maastricht, abt van Foswerd, ‘gestelt ende geordi- neert’ te zijn als secundus pastor op het Foswerder leen; hij was hier twee jaren geweest.
Reitsma 93 n. 1. Van Burmania, 11 evenzo, echter zonder datum van de verklaring maar met de toevoeging dat hij hier twee jaren bleef. Peter was van tenminste 1557 tot tenminste 1572 abt.
komt 29 mei 1577 als pastor secundus voor.
Tresoar, Verz. Aanwinsten nr. 167. Als geestelijke alhier wordt hij ook in 1578 genoemd
Arch. Bestuursinstellingen 1522-1581 nr. 1100 (naam doorgehaald) (1578) resp. Reitsma, 83 (1580) (waarbij sprake van wat hij placht te ontvangen; hij was dus blijkbaar niet meer hier). en als blijkbaar inmiddels vertrokken sacrista alhier in 1580.
Een vicarius wordt voor het eerst in 1488 genoemd.
OFO IV, nr. 78. Vicarie, sacristieleen en prebende bestonden
echter in 1483 reeds omdat dan sprake is van de vier priesters alhier.
FT, nr. 43.
De patroonheilige is niet bekend.
1488
Johannes
OFO IV, nr. 78.
wordt als vicarius alhier genoemd op 15 januari 1512.
OFO II, nr. 259. In 1511 is hij sacrista al-
subdiaken en diaken van het aartsbisdom Keulen, wordt op de titel van de vicarie alhier op 25 mei 1564 tot de priesterwijding toegelaten.
ABU nr. 550*, 123v.
( - 1567
Rodmarus/Reydmer)
priester alhier, wordt in februari 1567 uitgewezen;
Winsemius, 88. Vgl. noot 44. volgens Andreae was hij vicarius
DVF 17, 1890, 11. , mogelijk diens interpretatie van pastor secundus.
was hier in 1570 vicarius.
Van Burmania, 11. Mogelijk is hij dezelfde als Rienck Douwes, wiens placet voor de prebende alhier op 8 mei 1571 door het Hof wordt gecasseerd
nr. 16694, 303. en van 1578 tot 1580 bekend als pastoor te Hogebeintum* (en daar mogelijk in 1571 gekomen).
In 1578 wordt hier geen vicarius genoemd.
PI, 180.
Ook dit leen moet in 1483 reeds hebben bestaan.
FT, nr. 43. De patroonheilige is niet bekend.
is hier in 1511 sacrista.
RvdA I, 91, zonder functie; RvdA III, 49 is hij de voorganger in 1511 van de in 1540 genoemde sacrista. In 1512 komt hij hier voor als vicarius (zie aldaar).
komt als sacrista alhier voor op 8 oktober 1525.
Arch. Van Sminia (De Klinze) nr. 1. In 1543 is sprake van destijds
door hem bezwaard sacristieland.
BB I, 140.
1540 - 1543
Berent Luytkesz.
komt als sacrista alhier voor in 1540
RvdA III, 49. en 1543.
BB I, 143. Bernardus Ludolphi, van Dokkum, werd 25 september 1522 te Rostock en 12 juli 1527 te Leuven als student ingeschreven.
Zijlstra nrs. 7743, 8299.
1549 - 1551
Lyuwe Gauckesz.
van 1519 tot 1525 (niet meer in 1540) bekend als vicarius te Metslawier*, komt
in 1549
PB Hs 1466. en op 27 april 1551
Arch. Dominicanen, Gent nr. 2701 (mededeling O. Vries, 4 april 1979). als sacrista (dan optredend voor ‘myn sacristieleen ofte prebende’) alhier voor. Een Lieuwe wordt in 1546 als priester hier genoemd
GA Leeuwarden, Arch. Van Burmania nr. 4. Lyuwe Gauckesz., eertijds vicarius te Metslawier*, heeft in 1540 enig land te Ferwerd (RvdA III, 63) dat in 1511 op naam staat van Dode by den Dyck (RvdA I, 94); het was dus blijkbaar privéeigendom. maar dat kan ook de prebendaat zijn geweest.
wordt op 30 september 1574 in de custodia alhier geïnstitueerd;
St. Jan nr. 1168. gezien de institutie betrof het een geestelijk beneficie en niet de kosterij.
was tot vóór 1580 sacrista alhier en vertrok blijkbaar.
Reitsma 83; vgl. noot 54. In 1577 is hij pastor secundus; ook in 1578 is hij priester alhier (zie boven).
Ook dit leen zal in 1483 reeds hebben bestaan.
FT, nr. 43. Mogelijk hierop heeft betrekking de licentie die op
18 oktober 1544 ten behoeve van de edelman Abbo de Sonnema? met betrekking tot het jus patrona-
tus van een beneficie alhier uit de goederen van Camminga wordt afgegeven;
ABU nr. 538-2, 32v. nadere gegevens
worden niet vermeld. Op 24 januari 1565 wordt in het geschil tussen Homme van Harinxma
tegen Juw en Botte van Mockema en de procureur-generaal als gevoegde bepaald dat geïnformeerd
zal worden naar de fundatie van het beneficie en wie stichter was van het S. Catrijnenleen alhier en
wie erfgenamen waren van Wompke (zonder familienaam), die daaraan goederen schonk.
Hof i. 16692, 602. Juw en Botte van Mockema waren zoons van Popcke van Mockema en Tietke van Sjoerda, een andere Botte zoon van Taecke van Mockema en Auck Tjallingsdr. van Jellinga; deze Botte was gehuwd met Wompck Sydsdr. Tjaerda (Stb. I, 278) met wie de genoemde Wompke zal zijn bedoeld. Popcke en Taecke waren zoons van Taecke van Mockema en Doedt Holdinga (Stb. I, 278).
heeft in 1511 een leen
RvdA I, 91. , waarvan in 1540 Lyomme (met referte aan Albert als
de bezitter in 1511) als prebendaat wordt vermeld.
RvdA III, 50 (bron: Tresoar, Hs. PB 17, afschrift van het origineel, geeft Lyomme; het kan een afschrijffout zijn geweest).
1516/7 – 1525
Lyeuwe Bottesz.
(1540,1546,1553?) geeft 23 mei 1525 aan de Catharinaprebende nu 8 jaren te bezitten.
Hof nr. 93, 4v. Mogelijk dezelfde als Lyomme, in 1540 als prebendaat alhier vermeld.
RvdA III, 50. Een Lieuwe wordt in 1546 als priester alhier genoemd
HCL, Arch. Vvan Burmania nr. 4. , maar dat kan ook de sacrista zijn geweest. Van Lieuwe, prebendaat alhier, is nog in 1553? sprake.
Tresoar, Coll. Copieën elders nr. 6004-XII.
1571 - 1580
Harmen Claessen
Op 8 mei 1571 casseert het Hof in de zaak tussen Harmen Claes, clericus van het bisdom Utrecht, en de gemeente alhier het placet van heer Rienck Douwes voor de prebende alhier en wordt het placet van Harmen Claes van kracht verklaard.
Hof nr. 16694, 303.
Hij wordt later priester, komt als zodanig in 1578 alhier voor.
PI, 180. In november 1580 verblijft de prebendaat Herman te Leeuwarden; de gemeente is hem nog 100 goudgl. schuldig.
Reitsma, 84.
1493
Arnold
OFO I, nr. 404.
priester alhier, heeft een rente uit land te Marssum.
Tjessinga IV, 41.
Patroon:
Martinus
Verhoeven, 85.
Bijzonderheden:
de kerk is één van de oudste in Westergo (van Buijtenen acht die van Bolsward de oudste
Van Buijtenen, ‘Dekenaat Bolsward’, 84-97. Broer, 449 en 454-455, laat in het midden of Bolsward of Franeker de moederkerk van Westergo was. ). Gezien het patrocinium gaat de stichting ervan terug op de bisschop van Utrecht . Bij de restauratie van het huidige kerkgebouw is bouwmateriaal van een tufstenen voorganger gebruikt.
MF, 133. Van archeologisch onderzoek daarnaar en eventuele voorgangers wordt geen melding gemaakt.
Verslag van de restauratie: H. van der Kloot Meyburg, in: DVF 40, 1950, 1-18.
De kerk bleef een bisschoppelijke eigenkerk tot 1085 toen deze – met drie daarvan afhankelijke kapellen – als deel van een ruil tussen bisschop Koenraad en het kapittel van St. Jan aan het kapittel kwam.
OSU I, nr. 245. Over deze oorkonde uitvoeriger Doeleman, 41-59, 196-198. Post wees er reeds op dat de passage over de drie van Franeker afhankelijke kapellen een latere interpolatie is.
Post, Eigenkerken, 63, genoemd door Palmboom, 213 n. 172. Welke drie kapellen of kerken het betrof is niet bekend. Palmboom wijst erop dat de proost van St. Jan slechts het collatierecht bezat van twee kerken, nl. die te Waaxens* (Hennaarderadeel) en Pingjum*.
Palmboom, 208-209, cit. Muller, Atlas, 570 en 574. Op de eerste schijnt de abdij van Bloemkamp eerder rechten te hebben gehad en de tweede was een dochterkerk van Arum*, een eigenkerk van de St. Paulusabdij te Utrecht.
Ibid. Ten aanzien van Waaxens is echter de interpretatie onjuist: in 1377 erkent de abdij van Bloemkamp ten aanzien van deze kerk het uitsluitende recht van de proost van St. Jan als aartsdiaken (namelijk het institueren, destitueren en admitteren).
Jan nr. 1173 (Colmjon nr. 356). Te Pingjum had de abt van de St. Paulusabdij zich blijkbaar tegenover de proost van St. Jan, die de kerk ‘occupat’, niet kunnen handhaven.
Broer, 453 n. 3.
Palmboom gaat er vanuit dat het stuk uit 1085 een tussen 1180 en 1210 vervaardigd falsum is, waarschijnlijk naar een afschrift van een toen niet meer bestaand origineel, maar inhoudelijk – afgezien van enkele interpolaties – wel juist.
Palmboom, 212-213.
Het kapittel van St. Jan bleef een tijdlang zijn rechten op de kerk alhier houden. Op 5 februari 1216 bevestigt paus Innocentius III het kapittel van St. Jan in zijn bezittingen waaronder kerk en tiend te Franeker.
OSU II, nr. 626. Later wordt niets meer vernomen van rechten van het kapittel op de kerk.
Op wie deze zijn overgegaan is onduidelijk. Bijzonder merkwaardig is dat wanneer paus Bonifatius IX op 3 juni 1395 de augustijner eremieten de oprichting van een huis van deze orde te Franeker toestaat nadat achtereenvolgens de bisschoppen Floris (1376-1393) en Frederik (1393-1423) hiervoor reeds toestem- stemming hadden gegeven, aan de orde door de universitates territorii Oestfrisie in het bisdom Utrecht was toegewezen de ecclesia sine cura sancti Martini de Franeker.
Reimers nr. I; vgl. ibid., 3. Vgl. Ook Hallema, 20-24. In de eerste plaats valt op dat de kerk sine cura wordt genoemd, met
andere woorden dat daaraan geen zielzorg zou zijn verbonden hetgeen hier ondenkbaar is; aan de kerk waren toen reeds waarschijnlijk tenminste vier priesters verbonden. De veronderstelling van Walsweer dat sine cura hier ook zou kunnen betekenen dat de kerk zonder beheer, leiding of bestuur van de kerkheer stond
Walsweer, ‘Sjaardemalien’, 44 n. 58. lijkt ons niet juist; sine cura heeft altijd op (het niet daaraan verbonden zijn van) zielzorg betrekking. Het tweede opvallende is de bemoeienis van de universitates territorii Oestfrisie in dezen, niet in de eerste plaats door het bezigen van het woord Oestfrisia – de Hollandse aanduiding van Friesland. Dat een louter politiek samenwerkingsverband rechten op een kerk zou hebben is nietgoed denkbaar.
Walsweer wijst er op dat de toewijzing resp. toestemming een formalisering inhield van een reeds enkele jaren bestaande toestand. De augustijner broeders woonden reeds enkele jaren in een speciaal voor hen opgetrokken complex bij de Martinikerk. Zij behoorden tot het klooster te Appingedam en hun verblijf te Franeker werd dan ook als illegaal gezien. Wegens hun herkomst uit het Westerlauwerse en de relatie van één hunner met Franeker rijst de vraag of zij uitgegenodigd waren om de zielzorg op zich te nemen. Walsweer vraagt zich vervolgens af of het aantal van vier broeders gezien moet worden als te corresponderen met het aantal beneficies in de kerk.
Ibid., 34.
De vier broeders waarom het gaat, Martinus van Dokkum, Henricus van Dokkum, Folkerus van Franeker en Johannes, werden overigens op 5 november 1393 door paus Bonifatius IX wegens door hen te Appingedam begane excessen en hun ongeoorloofde vestiging te Franeker veroordeeld tot excommunicatie.
Reimers,Papsturkunden, Groningen nr. VI.
Hoe het ook zij, blijkbaar is getracht een klooster van de augustijner eremieten te Franeker te stichten. Van een dergelijk klooster is verder niets bekend; het heeft blijkbaar geen levensvatbaarheid gehad.
Ibid., 3.
In 1436 blijkt de pastoor alhier gekozen te worden door ‘buren ende ghaeluyde ende de mene menthe’.
OFO II, nr. 22.
In 1479 is sprake van de ‘grata tzerke’ en de ‘sinte Maria tzerke’;
Obreen, Franeker, 7, cit. WvTh IV, 119 (doch aldaar niet aangetroffen). met laatstgenoemde moet in hoofdzaak dezelfde bedoeld zijn als de Gasthuiskerk waar de kruisbroeders zich mochten vestigen.
Obreen, Franeker, 7.
In 1511 is voorts sprake van ‘Sinte Annens kercke’.
Tjessinga I, 11 (1511 uitkering aan deze kerk en de pastoor te Franeker; vgl. ibid. I, 75, 1514: deze uitkering op naam van de priesters en de kerk te Franeker).
Ca 1550/2 en 1558/60 worden voor Franeker opgegeven de pastorie (met een jaarlijkse opbrengst van 300 goudgl. en 31 postulaten (vergelijk de opbrengst van de pastorie te Bolsward: 1200 goudgl.!)), de vicarie (met een verhoudingsgewijs zeer lage opbrengst van 20 goudgl., een bedrag dat voor geen enkele vicarie of prebende inWestergo is aangetroffen), een vrijleen (opbrengst 200 car. gl.), een vrijleen (opbrengst 100 gouden kronen), en nog vijf of zes lenen (elk met een opbrengst van ca. 100 goudgl.).
St. Jan nr. 1165. In totaal zouden er dus negen of tien beneficia geweest zijn. Te identificeren zijn tenminste negen, mogelijk tien lenen. In 1510 is sprake van legaten aan de drie hoofdpriesters, vervolgens van een legaat aan ‘dat fiaerda leen’,
FT nr. 77. waarmee bedoeld zal zijn het ‘vierde’ leen (i.c. het Sjaardemaleen).
In 1511 worden de vier (‘overste’) priesters genoemd.
Tjessinga I, 1, 4, 13 (1514: ibid., 65, 63, 77). In 1561 worden eveneens de vier hoofdpriesters vermeld.
RA Hennaarderadeel nr. 20, 760.
Uit de formulering van bepalingen, gemaakt door de pastoors Andries (1455) en Bernardus (1470) voor zielemissen na hun overlijden, leidt Walsweer af dat er reeds in 1455 zes priesters aan de kerk verbonden moeten zijn geweest.
Walsweer, ‘Sjaardemalien’, 33 jo. 44 n. 56, 57. Voor het Sjaardemaleen postuleert hij, uitgaande van rechtsverkrijging van het patronaatsrecht door het Bourgondische huis van de graven van Holland, een stichting van dit leen voor uiterlijk 1345.
Ibid., 36-37. Omdat het Sjaardemaleen in feite het ‘vierde’ leen is moeten de Nicolaas- en de Catharinavicarieën nog ouder zijn, derhalve reeds in het begin van de 14e eeuw hebben bestaan. Hij acht daarbij de Nicolaasvicarie de oudste
Ibid., 43 n. 53. , zij het dat deze in belangrijkheid later werd overvleugeld door de Catharinavicarie waarvan de bezitter als primus vicarius voorkomt.
Ibid. 46 n. 95. Primus vicarius: Arch. HG Franeker nr. 1, 44, 1510.
Als er in 1455 inderdaad reeds zes priesters waren moeten de Jansprebende en de prebende van Crispinus en Crispinianus toen reeds hebben bestaan.
Ibid., 41 n. 6, 7. De andere lenen moeten na die tijd zijn gesticht.
Resumerend komen wij tot de volgende opsomming der beneficies:
- Maria of Sjaardemaprebende
- Crispinus en Crispinianusprebende
- Onze Lieve Vrouwe ter Noodleen
- prebende op het altaar van Anna
terwijl in 1510 ook nog sprake van een priester op het Thomasaltaar.
FT, nr. 77. De pastorie en de Nicolaasvicarie werden na de Reformatie bestemd voor het onderhoud van de predikanten. De Crispinus en Crispinianusprebende werd in 1543 verenigd met de kerkfabriek. Buiten het ‘geestelijk kantoor’ bleven het Sjaarde-maleen, de Jansprebende en het Onze Lieve Vrouwen ter Noodleen, die alle drie thans nog zogenoemde studielenen zijn.
Van Apeldoorn II, 202, 204, 228-243. De verdere bestemming van de Catharinavicarie, het Sacramentsleen en het Annaleen blijkt niet.
Hallema gaat er van uit dat de dekens van Franeker, tenzij een andere standplaats wordt genoemd, daar ook pastoor waren: het betreft Dodo Ernalda (1329), Jarichus de Horslant (1383, later bekend als pastoor van Leeuwarden-Nijehove*) en Nicolaus de Weydum (1402).
Dodo Ernalda (1329, Muller, Registers en rekeningen I, 332), Jaricus de Horslant (OFO II, nr. 1, 1383) en Nicolaus de Weydom (OFO II, nr. 1, 1402). Verdere aanwijzingen daarvoor zijn er echter niet.
Op 2 januari 1344 geeft paus Clemens VI aan de bisschop van Utrecht opdracht om rigorosa te procederen tegen genoemde, rector van de kerk alhier, van wie gezegd wordt dat hij onder de naam van paus Benedictus XII (1353-1342) valse brieven heeft opgemaakt en verspreid.
Brom, Bullarium I nr. 1106. De verdere afloop is niet bekend.
Op 4 augustus 1344 maakt bisschop Johannes (van Arkel) van Utrecht zijn belofte aan de parochie alhier bekend dat hij bij vacature der kerk deze in zijn (ambts)tijd zal opdragen aan een wereldlijk geestelijke uit zijn bisdom.
GA Franeker, O.A. nr. 10, 8 reg. 3.
Op 13 december 1397 komt Intatus voor als deken van Franeker;
GA Franeker, O.A. nr. 10, 8-9 reg. 6. of hij hier toen ook pastoor was blijkt niet. Deken van Oostfriesland (de buiten Friesland soms gebezigde aanduiding daarvan) heet hij in een tussen 1393 en 1410 te dateren stuk.
ABU nr. 9, 26; Muller, Regesten nr. 1355 (diens datering 1393-1423 kan begrensd worden tot 1393-1410 omdat het stuk Ordachus als prior van Ludingakerk vermeldt en deze daar in 1410 abt werd, ABU nr. 9, 119; Muller, Regesten nr. 1844). Als persona alhier komt hij voor op 6 januari 1420.
OFO I, nr. 32. Een stuk van 30 mei 1422 noemt Nitert als persona alhier,
Hanzerecesse VII, 318 nr. 505; OUB I, nr. 308 (met Wybrand Hermana en Sycca Syaerda). in 1423 heet hij Juchatus.
ABU nr. 9, 115; Muller, Regesten nr. 2352 (het betreft een afschrift waarbij een leesfout kan zijn opgetreden). Als Inted, pastoor alhier, wordt hij zonder datum genoemd.
Schotanus, Tablinum, 120. Hij overleed vóór 22 juli 1436 wanneer de opvolger van Inthet als pastoor wordt gekozen.
OFO II, nr. 22.
1436 - †1455
Mr. Andries Waltges/Walteri
Op 22 juli 1422 wordt Andries, pastoor te Kimswerd*, gekozen als opvolger van Inthet als pastoor alhier.
OFO II, nr. 22. In april 1446 en 1447 betaalt Andreas Walteri, pastoor alhier, voor instituties in enkele dekanaten aan de proost van St. Jan (als aartsdiaken van dit gebied).
Jan nr. 935, 21. Als Andreas, deken, komt hij ten tijde van paus Nicolaas
V (1447-1455) voor.
Buma e.a., Codex Aysma, 451, 455, 459. De in 1450 gegoten klok noemt hem mr. Andries Waltges.
Verhoeven, Klokken, 79. Hij overleed op de octaaf van Aposteldag (dus 7 of 22 juli) 1455.
Walsweer, ‘Sjaardemalien’, 44 n. 57.
Mogelijk is hij Andreas de Frisia, in 1431 als student te Leuven ingeschreven.
Zijlstra nr. 9352.
1469 - †1470
Mr. Berend van Stavoren
komt als pastoor alhier voor in 1469
Arch. Epemastate, IJsbrechtum nr. 23. en overleed in 1470
Walsweer, ‘Sjaardemalien’, 44 n. 56. ; hij was magister en baccalaureus in de kunsten en in de beide rechten.
Hij wordt niet vermeld door Zijlstra. Andries wordt zijn voor-
ganger genoemd
Walsweer, ‘Sjaardemalien’, 44 n. 56. maar niet blijkt of deze zijn onmiddellijke voorganger was.
1473 - 1476
Meynta/Meynardus
OFO I, nr. 238 resp. OFO IV, nr. 49. Als Meinardus: Jan nr. 935, 13v.
pastoor alhier, wordt genoemd op 9 maart 1483
RA Franeker nr. 45, 1187. en voorts 27 mei 1483, dan tevens als deken.
OFO III, nr. 16. Ca. Kerstmis 1484 wordt hij gekozen tot abt van Lidlum
hoewel hij het ordekleed nog niet had aangenomen.
Lambooij, 326-329. Hij nam het habijt eerst na twee jaren aan. Op 13 juni 1484 (!) gelast paus Sixtus IV de abten van Bloemkamp en Mariengaarde om Nicolaas, pastoor te
Franeker, op zijn verlangen te doen opnemen als kanunnik van het klooster te Lid-lum en de abt van Mariengaarde om Nicolaas, die door het klooster als abt gekozen is, te installeren.
Reimers nr. XXVIII; Brom, Archivalia I stuk II nrs. 1744-1745 (alleen het eerste mandaat). Voor de tegenspraak in de dateringen Kerstmis 1484 en juni 1484: Roemeling, ‘Lidlum’, 49. Hij overleed in 1488.
Lambooij, 328-329.
komt voor het eerst als pastoor alhier voor op 28 juni 1487
OFO IV, nr. 75. , voor het laatst op
10 juni 1510.
Arch. HG Franeker nr. 1, 43-44v. Zijn grafzerk bleef bewaard maar de tekst erop is zeer verminkt;
mogelijk is de sterfdatum te lezen als (12?) Kalendae Augusti (1512?).
Coll. Grafschriften, Franeker, nr. 53; De Walle, 241 nr. 1638. De naam Donia op de grafsteen (zo Walsweer, ‘Sjaardemalien’, 41 n. 5) kon niet worden vastgesteld.
1512 - 1517
Mr. Sytie Martena
Op 5 oktober 1512 wordt Sicko, natuurlijke zoon van Hessel Martena uit Franeker, als pastoor alhier gepresenteerd; uit bijzondere gratie heeft de landsheer hem de kanselarijrechten kwijtgescholden.
Aud. nr. 1528, 209. In zijn testament d.d. 21 maart 1517 legateert Hessel Martena aan zijn bastaardzoon mr. Sytie, pastoor alhier, 400 goudgl. ‘die ick ann hem heb to kost lecht eer hy hiertoe gekomen iss’.
FT, nr. 92.
Mag. Sytio Martena ontving 21 mei 1513 de wijding als subdiaken, 4 maart 1514 die van diaken
Dom nr. 2544, 35v, 93. en – samen met Mag. Azo Heszeli van hier (later prebendaat alhier) – op 1 april 1514 de priesterwijding.
AAU 23, 1896, 468. Hoewel ‘Mr.’ genoemd, niet vermeld door Zijlstra.
wordt 12 juni 1520 als pastoor alhier vermeld.
ABU nr. 231, 81.
1526 - †1541
Hero Hottinga
wordt 6 oktober 1526 voor het eerst als pastoor alhier genoemd.
GA Franeker, Arch. Collatoren Onze Lieve Vrouwe ter Noodleen (voortaan: ACN) nr. 1 reg. 65. Op 22 december 1539 komt hij als pastoor en deken van Franeker voor.
Arch. van Beyma thoe Kingma nr. 2349. Op 12 september 1540 maakt hij zijn testament waarbij hij zijn ‘huysfrouwe’ Tryn en zijn – niet met name genoemde – kinderen bedenkt.
FT, nr. 160. Op 27 februari 1541 maakt hij nog aanvullende beschikkingen.
FT, nr. 166. Hij overleed op 14 april 1541.
Tresoar, Getijdenboekje Sjaerdema (geen signatuur).
Zijn zoon Hero wordt in 1550 prebendaat te Dongjum*, een andere zoon, Juw, in hetzelfde jaar prebendaat te Spannum*.
Hij was een zoon van Hero Hottinga en Tiets Harinxma
StA I, 223-224; II, 151; Arch. EVC nr. 2575, 50v. en werd 31 augustus 1517 te Leuven als student ingeschreven;
Zijlstra nr. 8318 (daar ten onrechte aangeduid als in 1539 niet residerende pastoor te Wommels). zijn oom Juw was de vader van Kempo Hottinga, pastoor te Weidum* en Nijland*
StA I, 223-244; II, 151; Arch. EVC nr. 2575, 50v. , zijn broer Jarich was de vader van Hero Hottinga, die in 1540 gepresenteerd werd als pastoor te Wommels* maar na een klacht over zijn te jonge leeftijd daarvan vervallen
werd verklaard waarna zijn oom, de hier genoemde Hero Hottinga, op 18 maart 1540 de presentatiebrief inleverde.
GPCV II, 732, 783.
1541 - 1549
Mr. Johannes Henrici Sarius
geboren ca 1504
RA Franeker nr. 44, 357, 369-373. en l maart 1541 nog genoemd als pastoor te Tzum*, komt vanaf 18 augustus 1541 voor als pastoor alhier.
RA Franekeradeel nr. 92, 158. Hij resigneerde op 7 juli 1549.
RR nr. 49, 1.
Merkwaardig is dat op 27 juli 1542 Martinus Grave, van de kruisbroeders alhier, bij de bisschop van Utrecht een verzoek indient en/of bewilligd krijgt propter raritatem sacerdotum posset de consensu superioris sui eligere et gubernare parochialem ecclesiam alhier.
ABU nr. 538–2 p. 76vo (doorgehaald), nr. 538–5 p. 95 (oorspronkelijk: losse notitie na nr. 538–2 p. 76vo). Een soortgelijke permissie werd overigens voor hem in augustus 1542 afgegeven voor de kerk te Jorwerd*, ABU nr. 238-2 p. 76vo. Schaarste aan priesters was er in Franeker toen beslist niet. Als prior van het kruisbroedersklooster alhier komt hij nog voor op 21 augustus 1555
Hof nr. 16691, 51. , niet meer op 16 februari 1557.
RA Franeker nr. 180, 25.
1549 - 1550
Cornelis Reyersz.
tot dan vicarius (van de Catharinavicarie), ontvangt op 7 oktober 1549 het placet op zijn benoeming als pastoor alhier.
RR nr. 49, 1; vgl. ibid., 3 voor de benoeming van zijn opvolger op de Catharinavicarie. Als zodanig komt hij nog voor op 22 mei 1550.
RA Rauwerderhem nr. 36.
1556 - †1576
Pieter Thomas
komt op 15 maart 1555 voor het eerst als pastoor alhier voor.
Arch. HG Franeker nr. 1, 27v. In 1550 was hij vicarius van de Catharinavicarie alhier geworden en in 1553 komt hij voor als pastoor te Minnertsga*. In 1558 is hij tevens deken van Franeker.
RA Franeker nr. 44, 987. Hij leek in 1566 aanvankelijk met de Reformatie mee te gaan maar herriep en bleef Rooms Katholiek.
Woltjer, 154. Als pastoor wordt hij voor het laatst genoemd op 3 november 1575.
Tresoar, Verz. Aanwinsten nr. 279. In 1576 is hij overleden: op 3-4 december 1576 worden zijn goederen ter instantie van zijn erfgename Beerthyen Gerrytsdr., gehuwd met Wybe Olfers, verkocht.
RA Franeker nr. 180, 254vlg.
1577 - 1578
Bernardus Meylema
Op 21 februari 1577 wordt een nieuwe pastoor alhier geïnstitueerd.
St. Jan nr. 1168. Dat moet geweest zijn Bernardus Meylema, voordien pastoor te Minnertsga*, die 22 mei 1577 voor het eerst als pastoor alhier voorkomt.
Arch. HG Franeker nr. 1, ongefolieerd gedeelte. Als zodanig komt hij ook voor
Op 16 mei 1578.
Ibid. Hij is blijkbaar niet tot de Reformatie overgegaan maar wordt
niet onder de in 1580 uitgeweken geestelijken genoemd. Hij overleed vóór
februari 1585.
RA Franeker nr. 127, 270v: vermeld een destijds gesloten accoord met de crediteuren van wijlen heer Bernardus Meylema.
komt op 19 augustus 1523 als vicarius alhier en vicecureet voor.
GA Franeker, O.A. nr. 84 reg. 56. Voor hem wordt eerder naar de vicarii verwezen.
Walsweer beschouwt deze vicarie als de oudste.
Walsweer, ‘Sjaardemalien’, 43 n. 53. Met de Catharinavicarie zou dit beneficie reeds
vroeg in de 14e eeuw moeten hebben bestaan. Aan deze vicarie te relateren geestelijken zijn echter
pas vanaf het begin der 16e eeuw bekend. In 1509 pretenderen raad en gemeente het recht van colla-
tie te hebben; evenzeer echter meent Edwer Siaerda daartoe gerechtigd te zijn. Op 5 december 1509
schrijft Heinrich von Slenitz namens de Regenten in Friesland aan de landsheer, hertog Georg van Saksen, dat het leen ongeveer een half jaar eerder (dus omstreeks mei) vacant werd. Gemeente en raad van de stad zouden met toestemming van de hertog daarop dr. Henrick van Warns hebben gekozen; Edwer Siaerda, aan wie door de hertog eveneens een toezegging zou zijn gedaan, wilde een burgerzoon – niet met name genoemd – daarop. De Regenten hebben daarop tijdelijk dr. Paulus Schiller, ‘Locat’te Leipzig, als vicarius benoemd doch deze heeft inmiddels ontslag gevraagd. Zij
zijn van mening dat de zaak tot het overlijden van Edwer op schikkelijke wijze geregeld moet worden en dat moet worden voorkomen dat de stad in het gelijk wordt gesteld. Daarom zou – in ruil voor zijn resignatie – dr. Hendrik met de Catharinaprebende (= vicarie) moeten worden voorzien waarna Wibodus Siciams (of: Si?rionis ?) deze vicarie zou kunnen krijgen.
HStA Dresden, Friesl. Sachen, Loc. 8182, 1505-1509, 350-350v.
Deze ruil heeft blijkbaar zijn beslag gekregen. In 1511 en 1514 staat heer Wybe te boek als gerechtigd tot een rente uit een zate te Dongjum (die toebehoorde aan de Crispinus en Crispinianusprebende alhier).
Tjessinga I, 7, 69. Ook in 1543 staat hij daarvoor nog te boek maar dan heeft deze vicarie een andere bezitter.
BB I, 256, 258. Een andere rente uit deze zate staat in 1511 en 1514 op naam van mr. Henrick,
Tjessinga I, 7, 69. in 1543 op naam van heer Pieter
BB I, 256. , dan bekend als vicarius van de Catharinavicarie.
Merkwaardig is dat de pastoor verklaart dat hij donderdag na Jubilate (zonder jaar) heer Henricus institui ac in realem, corporalem et actuelem possessionem … poni, mitti, induci en herhaalt de verklaring over de inbezitstelling op 10 juni 1510 – met Wibodus, primus vicarius, en de prebendaat Reynerus Bernardi als getuigen –
Arch. HG Franeker nr. 1, 43-44v. (is het jaar 1509, dan betrof het 3 mei, is het 1510, dan 25 april; het eerste zou wellicht het geval kunnen zijn want op 12 juni 1509 komt Henricus als vicarius alhier voor).
RA Gaasterland nr. 82, 24.
1509
vacant
HStA Dresden, Friesl. Sachen, Loc. 8182, 1505-1509, 350-350v.
1509 - 1509/10
Dr Hendrik van Warns (betwist)
Als vicarius alhier wordt hij op 12 juni 1509 genoemd.
RA Gaasterland nr. 82, 24. Hij ruilde deze vicarie tegen de Catharinavicarie (zie boven).
1509 - 1509
Dr Paulus Schiller (tijdelijk)
1509/10 - 1517
Wybe/Wibodus
zal eind 1509/begin 1510 met dit leen zijn voorzien (zie boven), wordt 10 juni 1510 als ‘primus vicarius’ alhier genoemd
Arch. HG Franeker nr. 1, 43-44v. en komt als vicarius alhier nog voor op 23 maart 1517.
FT, nr. 92. In 1543 staat hij nog te boek als gerechtigde tot een uitkering uit een sate te Dongjum
BB I, 256, 258. maar waarschijnlijk is een oude formulering gebezigd.
1543
Mr. Hermannus Probus
uit Utrecht, is in 1543 bezitter van deze vicarie.
BB I, 258.
1553 - 1557
Pieter Anthonisz.
in 1543 (niet meer ca 1549) vicarius van de Catharinavicarie alhier, wordt 1 maart 1553 genoemd als vicarius van de Nicolaasvicarie.
Arch. HG Franeker nr. 1, 41. Op 17 maart 1557 is hij, dan ca 60 jaren oud, nog vicarius alhier.
RA Franeker nr. 44, 951. Op 16 augustus 1565 komen de mombers over zijn weeskind als crediteuren voor.
RA Franeker nr. 126, 863.
Ook deze vicarie zou tot tenminste vroeg in de 14e eeuw teruggaan (zie hiervoor). Daaraan te relateren priesters zijn ook hier pas vanaf het begin der 16e eeuw aanwijsbaar.
1509/10- 1517
Dr Hendrik van Warns
eerder in 1509 door de stad Franeker voorzien met de Nicolaasvicarie, waarover een geschil ontstond met Edwer Syaerda, verkreeg eind 1509/begin 1510 de Catharinavicarie (zie hiervoor). Dat hij inderdaad voortaan van deze vicarie bezitter was werd hiervoor aangetoond. Als vicarius komt mr. Hendrik nog op 21 en 23
maart 1517 voor.
FT, nr. 92. Hoewel ‘Dr.’ resp. ‘ Mr.’ gGenoemd wordt hij niet bij Zijlstra aangetroffen.
1540 - 1543(6?)
Pieter Anthonisz.
komt voor het eerst als vicarius alhier voor op 12 september 1540.
FT nr. 160. Op 26 maart 1543 wordt hij vicarius van de Catharinavicarie genoemd
BB I, 258, 259. en staat hij te boek als ontvanger van een rente, die in 1511 en 1514 op naam staat van mr. Hendrik.
Tjessinga I, 7, 69; BB I, 256. Als vicarius alhier komt hij ook voor op 9 juli 1545
RA Franekeradeel nr. 93, 194. en 1 februari 1546.
FT, nr. 191. Of hij deze vicarie dan nog bezit of inmiddels de Nicolaasvicarie heeft verkregen (waarvan hij in 1553 als bezitter voorkomt), is niet bekend.
vicarius alhier, ontvangt op 7 oktober 1549 het placet op zijn benoeming als pastoor alhier.
RR nr. 49, 1.
1549 - 1550
Pieter Wybrants
voordien vicarius te Buitenpost*, ontvangt op 13 december 1549 het placet op zijn
benoeming tot vicarius op het Catharina-altaar alhier, vacant door de resignatie van de voorgaande.
RR nr. 49, 3. Op 14 mei 1550 ontvangt hij het placet op de benoeming als pastoor te Lollum*
RR nr. 49, 14 waarna hij op 8 juni 1550 als vicarius resigneert.
RR nr. 49, 17.
van Vreeland, tot dan kapelaan van mr. Pieter Herus, pastoor te Leeuwarden-Oldehove*, ontvangt op 3 juli 1550 het placet op zijn benoeming als opvolger van de voorgaande.
RR nr. 49, 17. In 1553 is hij pastoor te Minnertsga*. Vanaf 1555 is hij bekend als pastoor alhier.
Vanaf het midden der 15e eeuw worden alhier vicarii vermeld die echter niet te relateren zijn aan
één van de twee bekende vicarieën.
midden 15e eeuw Douwa
Buma e.a., Codex Aysma, 471.
1448
Widnoldus
Arch. Epemastate, IJsbrechtum, nr. 10.
1466 - 1473
Nicolaas/Claes Hayaz.
Op 9 augustus 1466 treedt heer Claus te Franeker als arbiter op.
OFO III, nr. 6. Claes, priester alhier, wordt genoemd op 14 juli 1467.
Arch. Varia Staten nr. 73, inv. Mary Haersma d.d. . Als vicarius alhier komt hij voor op 12 juni 1470
OFO I, nr. 206. en 23 april 1473.
OFO I, nr. 236. Hij zal dezelfde zijn als heer Claes Hayazoen, hier genoemd op 23 juni 1473.
OFO I, nr. 238.
Op 23 april 1473 komt mr. Mamma als vicarius alhier voor.
OFO I, nr. 236. Hij kan dezelfde zijn als Memmo Eponis, 25 januari 1457 als student in de artes te Leuven ingeschreven
Zijlstra nr. 8096. en als mr. Mammo, die in 1469 voor een dagvaart naar Den Haag wordt gezonden.
GPCV I, 625-627. Van 1475 tot 1484 is hij bekend als pastoor te Wirdum*, daarna tot 1504 als pastoor van Leeuwarden-Oldehove*.
1501 - 1503
Johannes Goswini van Huet
uit Zwolle, in 1483 prebendaat alhier
FT, nr. 44; familienaam volgens het zegelrandschrift, zie FT, 465; vgl. ibid., 456. en wel verwant aan Everhardus ten Huete, prior/pastoor te Bergum* († 1472), en Arnoldus van Huet, in 1473 pastoor te Sneek*, komt 30 november 1501
GA Franeker, O.A. nr. 10, 43-44vo reg. 32. en 20 december 1503
OFO IV, nr. 134. als vicarius alhier voor.
wordt op 30 oktober 1503 als vicarius vermeld.
Arch. Liauckamastate nr. 471.
komt 19 augustus 1523 als vicarius en vicepastoor alhier voor
GA Franeker, O.A. nr. 84 reg. 56 (vicaris pastoor); Hallema, 115 vicarius en vicepastoor; hij beschouwt hem als de opvolger van Wybe, vicarius van de Nicolaasvicarie, maar uit de bronnen blijkt dat niet. , als vicaris nog op 20 mei 1533 (dan ook Theotardus genoemd).
GA Franeker, Arch. ACN nr. 2 (Telting nr. 42). Als Theodoricus Simonis, van hier, werd hij op 6 juni 1502 te Leuven als student ingeschreven.
Zijlstra nr. 8329. Op 18 mei 1505 wordt hij tot diaken gewijd,
Dom nr. 2544, 58. op 20 september 1505 tot priester.
AAU 23, 1896, 395.
1530 - 1533
Mr Henricus Ludolphi
Als vicarius komt Henrick voor in 1530
Arch. Epemastate, IJsbrechtum nr. 69. , mr. Henricus Ludolphi als zodanig op 3 mei 1533.
OFO II, nr. 364. Vanaf 20 oktober 1533 is hij bekend als pastoor van Leeuwarden-Oldehove*. Afkomstig van Dokkum, werd hij 2 juni 1508 te Rostock als student ingeschreven.
Zijlstra nr. 7825.
1537 - 1540
Sybrant Sipckesz. à Rispens
Op 5 september 1537 wordt Sybrant, vicarius alhier, voogd over de weeskinderen van (zijn broer) Andle Sipckesz.
RA Hennaarderadeel nr. 36, 318. Op 20 oktober 1538
FT, nr. 147. en 4 september 1539
RA Franekeradeel nr. 92, 8. komt hij eveneens als vicarius voor. Op 14 maart 1540 wordt hij genomineerd op de Sjaardemaprebende (zie aldaar).
Hij was een zoon van Sipcke Ulbes Rispens te Oosterend
Walsweer, ‘Sjaardemalien’, 50 n. 143. en zal dezelfde zijn als Sybren, tot 1532 bekend als pastoor te Pingjum*.
1538 - 1539
Aeltzo Nicolai
komt als vicarius alhier voor op 20 oktober 1538
FT, nr. 147. en 13 september 1539.
RA Franeker, nr. 44, 745.
komt 1 februari 1546
FT, nr. 191. en 4 mei 1546
GA Franeker, Arch. Gerecht van de stad Franeker nr. BB 1 (Telting nr. 58). als vicarius alhier voor. Op 5 augustus 1546 wordt hij gekozen als prebendaat van het Sjaardemaleen (zie aldaar).
Fredericus Galeni, van Leeuwarden, werd 1 juli 1530 te Leuven als student ingeschreven.
Zijlstra nr. 9279. In 1539 en 1540 (niet meer 1543) is hij bekend als pastoor te Ee*, in 1544 en 1545 als pastoor te Welsrijp*. Hij was mogelijk een zoon van Galienus Feddonis, pastoor te Oldelamer*.
(1556 -) 1559
Goytze Wibesz./Godfridus Vibrandus Haegius
Met de laatste naam ondertekent hij op 20 juli 1556 met andere geestelijken alhier
een testament; zijn functie is dan niet aangegeven.
RA Franeker nr. 126, 684. Goytze Wibesz. komt 1
september 1559 als vicarius alhier voor.
RA Gaasterland nr. 35, 179.
wordt als vicarius – wel alhier – met Griet, heer Martens huisvrouw, genoemd op 8 december 1561.
RA Franeker nr. 180, 80, 75v (koop van enkele goederen op een boelgoed).
komt als vicarius alhier voor op 28 april 1566.
RA Franeker nr. 225, 41v.
1567 – ca 1571
Joannes van Arnhem
wordt als vicarius alhier genoemd op 17 april 1567
RA Franekeradeel nr. 94, 363. en vertrok vóór 25 oktober
1571 wanneer mr. Egbert Welius als zijn opvolger wordt genoemd.
RA Franekeradeel nr. 94, 221. In 1571/2
wordt informatie ingewonnen over het verzoek van Joannes Arnhemius, destijds
vicarius alhier;
RR nr. 31, 58. de inhoud van het verzoek blijkt niet.
1568 - 1577
Gerrit Alberts
van 1550 tot 1565 bekend als pastoor te Herbayum*, komt hier voor het eerst voor
op 10 december 1568,
RA Franeker nr. 180, 169. als vicarius op 16 juni 1569
RA Franekeradeel nr. 4, 14v. en als zodanig nog op 7 mei 1577.
Hof nr. 16696, 174.
1571 - 1575
Mr Egbert Welius
van Kampen, wordt als opvolger van Joannes van Arnhem genoemd op 25 oktober 1571
RA Franeker nr. 180, 169. en is hier nog op 26 mei 1575.
RA Franeker nr. 116, 18-18v.
Onze Lieve Vrouwenprebende of Sjaardemaleen
Hazelhoff veronderstelde dat het leen mogelijk gesticht zou zijn door Both Hobbema († 1444 op
Oud Sjaardema), vrouw van Sicke Sjaardema, waarvan een dochter Edwerd, vrouw van Douwe
Aylva waarvan een dochter Swob, gehuwd met Jarich Hottinga, en een zoon Tjaart, de vader van
Luts, gehuwd met Gerrolt Herema.
Hazelhoff, 30, 35, 37. Het zijn Gerrolt Herema en Swob Sjaarda die 13 april 1520
voorkomen als patronen van de Onze Lieve Vrouwenprebende.
GA Franeker, O.A. nr. 83 reg. 44.
Walsweer daarentegen merkt op dat Both Hobbema in 1435 moet zijn overleden en al haar bezit aan
de kerk van Dronrijp naliet. Zijns inziens werd het patronaatsrecht uitgeoefend als heerlijkheidsgevolg van het Sjaardemaslot maar die band gaat niet verder terug dan halverwege de 15e eeuw. Het slot kwam tot stand in de jaren 1446 – 1449.
Walsweer, ‘Sjaardemalien’, 33. Hij betoogt dat het leen voor 1409 is gesticht en maakt aan de hand van een vermelding uit 1433 hard dat de Sjaarda’s niet de stichters van het leen zijn geweest. Uit de schenking in 1539 van het recht van presentatie door de landvoogdes aan de erfgenamen van Sjaardema maakt hij op dat het een eigen patronaatsrecht van de keizer was (de facto oefenden de Sjaarda’s het uit als eigenaren van het slot en zijn heerlijkheid
Walsweer, ‘Sjaardemalien’, 36. ). Oorspronkelijk moet het patronaatsrecht van het Sjaardemaleen de Bourgondiërs als landsheerlijk recht aangekomen zijn als erfgenamen van de graven van Holland. In dat geval denkt Walsweer dan aan een ontstaan in de periode 1310-1336 toen – tijdelijk – sprake was van herstel van hun gezag over Westergo.
Walsweer, ‘Sjaardemalien’, 35-37. Het lijkt ons echter dat hier sprake is van een misverstand. Tot 1539 beschouwde de landsheer zich als de enige tot presentatie van geestelijken in Friesland gerechtigde. Het recht daartoe was door hertog George van Saksen geüsurpeerd. Voordien waren de patronaatsgerechtigden zelf tot de presentatie gerechtigd, dus ook de eigenaren van Sjaerdema. In 1539 werden de oude rechten der patronaatsgerechtigden hersteld. Nadat – zoals Walsweer het stelt – in 1539 het patronaatsrecht expliciet aan de erfgenamen van Sjaardema was gekomen, zijn er twee staken gerechtigden: de afstammelingen van Swob Syaarda (waaronder Hero van Hottinga, pastoor alhier, als kleinzoon) en die van Luts Sjaardema en haar man Gerrolt van Herema; dezen sluiten 14 maart 1540 een accoord over de begeving van het leen.
Van Burmania, Analecta, nr. 2 (Hazelhoff, 43-44). Op 5 augustus 1546 komen mr. Jarich van Dekama c.s. als collatoren voor.
Hazelhoff, 51.
In 1554 blijken er meer gerechtigden te zijn. Aan de ene kant staan Frouck van Hottinga (weduwe
Botnia) en Edwer van Herema (weduwe van Aesgo van Hoxwier en dochter van Luts Sjaardema)
die 17 juni 1554 met Menno van Camminga, Julius van Dekema, Hero van Ockingha, Goffe van
Roorda en Cunera van Martena als collatoren voorkomen;
Hazelhoff, 45 (GA Franeker, Arch. Sjaerdemaleen nr. 1); vgl. Tresoar, Hs. 1510 portef. 4 (stukken Sjaerdemaleen). de twee dames stellen op 18 november 1554 tegenover Lucia van Martena ‘meer macht’ te hebben dan andere collatoren om een electie te laten doen.
GA Franeker, Arch. Sjaerdemaleen nr. 1; vgl. Tresoar, Hs. 1510 portef. 4). Lucia en Cunera van Martena waren dochters van Hessel Martena en Both Hottinga, Goffe Roorda een zoon van Sybrant Roorda en Haring Hottinga 152; Haring was een dochter van Hero, broer van Both Hottinga; beide waren kinderen van Jarich Hottinga en Swob Syaarda, waarvan Katrijn, gehuwd met Juw Dekema, eveneens een dochter was (hun zoon mr. Jarich van Dekema komt in 1546 als medecollator voor). Heer Douwe van Botnia was een zoon van Julius van Botnia en Fokel Hottinga, Menno van Cammingha tenslotte was gehuwd met Luts, dochter van Gerrold Herema.
Vgl. schema bij Hazelhoff, 18-19. De tweede partij weet de keuze van een kandidaat (Dr. Upke van Burmania) door te zetten maar deze bedankt.
Het verdere verloop van gerechtigdheid tot de collatie is niet gevolgd. Het leen is na de Reformatie
een studieleen geworden en bestaat als zodanig nog steeds.
ca 1499- †1511
Reyner Berentsz. (Ammama)
tot 1498 bekend als pastoor te Wommels*, is 30 november 1501
GPCV II, 217-218. en 18 november 1502
OFO I, nr. 459. prebendaat alhier en deken van Franeker. Hij komt ook nadien als prebendaat voor en overleed in 1511.
Aud. nr. 1528, 212. Walsweer betoogt dat zijn benoeming op dit leen buiten Edwer Sjaarda om moet hebben plaatsgevonden en stelt dat deze door de hertog van Saksen (die in 1498 het Sjaardemaslot verwierf) moet zijn geschied.
Walsweer, ‘Sjaardemalien’, 32-33.
1511 - †1539
Mr Aesgo Hessels Albada (Aesgo Laquert)
Op 14 oktober 1511 presenteert de stadhouder namens de landsheer, hertog George van Saksen, tot de prebende van Onze Lieve Vrouw te Franeker, waarvan de hertog het patronaatsrecht toekomt
Hierop baseert Walsweer zijn opvatting dat het patronaatsrecht ook vanouds de landsheer toekwam. Niet echter is in 1511 aangegeven waarop dit recht stoelde, alleen dat de hertog van Saksen het had. en welke prebende vacant is geworden door het overlijden van Reynerus, de clericus Aesgo Albada.
Aud. nr. 1528, 212. Op 29 oktober 1511 werd zijn opvolger als vicarius te Witmarsum* gepresenteerd. Hij was een zoon van Hessel Aesges Albada
Walsweer, ‘Sjaardemalien’, 49 n. 139. en werd 5 juli 1508 als student te Leuven en in 1509 te Keulen ingeschreven.
Zijlstra nrs. 11481, 6308. Op 12 maart 1513 werd hij tot subdiaken, op 26 maart 1513 tot diaken gewijd
Dom nr. 2544, 34v, 90. en op 1 april 1514 ontving hij – tegelijk met Syttie Hessels Martena, in 1512 benoemd als pastoor alhier – de priesterwijding.
AAU 23, 1896, 468. Enkele malen wordt hij mr. Aesgo genoemd.
GA Franeker, O.A. nr. 83 reg. 44 (13 april 1520); OFO II, nr. 327 (20 december 1525); RA Hennaarderadeel nr. 36, 223 (22 april 1534) en 241 (18 november 1534). . In 1524 wordt hij aangeduid als vicarius alhier
OFO IV, nr. 239 (31 maart 1524); OFO II, nr. 316 (2 april 1524) en 319 (7 november 1524). (waaronder 2 april 1524 als Aesgo Laeckwert), maar het lijkt ons niet dat hij het Sjaardemaleen tijdelijk met één der vicarieën gewisseld heeft. Wel komt hij van 1519 tot 1524 tevens voor als prebendaat te Bolsward* niettegenstaande het verbod op cumulatie van beneficies.
Vgl. Walsweer, ‘Sjaardemalien’, 49 n. 138. Wel is in 1515 of 1516 sprake van enkele binnenkort vacerende lenen waaronder dat van M. Aesge Hessels, derde prebendaat te Franeker (NA, Arch. ACB nr. 389x).
Aesge Hessels overleed in het voorjaar van 1539,
Aud. nr. 1528, 104-105. vermoedelijk als vader van een dochter.
1539
(Jacob of Govaert) van Stavele
De erfgenamen van Sjaardema verzochten in mei 1539 aan de keizer om geadmitteerd te worden het door zijn overlijden vacant geworden beneficie te mogen vergeven;
Ibid. in een niet gedateerd verzoekschrift aan de keizer wordt daaraan gere- fereerd
Ibid. (het eerste verzoek bleef niet bewaard). Namens de keizer was het leen echter inmiddels vergeven aan een zoon van Jacques van Stavele, president van het Hof van Friesland. Op 21 april 1539 verklaren de Staten van Friesland dat de zoon van ‘mijn heer De President’, die een beneficie heeft te Franeker, te jong is om het te bedienen.
GPCV II, 731. Het valt op dat het eerste verzoekschrift van de erfgenamen eerst van mei d.a.v. is. In het geschil dat daarop blijkbaar ontstond wendde van Stavele zich op 26 juni 1539 tot de graaf van Hoogstraten, stadhouder-generaal van Holland, Zeeland en Friesland (waaronder hier Westfriesland zal moeten worden verstaan). Kern van zijn betoog is dat het patronaatsrecht aan de keizer toekomt zoals diens rechtsvoorganger, de hertog van Saksen, het bij de vorige collatie (in 1511) ook daadwerkelijk had uitgeoefend.
Aud. nr. 1728, 208. Hij legt daarbij over een copie van de verlening van de prebende in 1511 (ibid., 209-210) en uittreksel uit een register van presentaties in 1511-1512 door de hertog van Saksen (ibid., 211-212). Met name het laatste uittreksel is om verschillende redenen van bijzonder belang. Reeds in de Saksische tijd werd dus reeds een registratie bijgehouden van verleende presentaties. Helaas zijn alle daarop betrekking hebbende stukken verloren gegaan! Op 16 augustus 1539 schrijft van Stavele andermaal aan van Hoogstraten, o.m. over de problemen die Jarich Dekema namens de erven Dekema maakt over de begeving van een prebende aan zijn zoon, geconfereerd door de keizer.
Aud. nr. 1533, 55 (niet vermeld in het Overzicht Microfiches Stukken Brussel). Uiteindelijk verklaarde de landvoogdes op 28 oktober 1539 dat het recht van presentatie van het leen wanneer het vaceert toebehoort aan de erfgenamen van Sjaardema, ‘als wesende de Jure Patronatus, ende gefondeert by huere voirsaten’ en gelast zij de autoriteiten in Friesland de genoemde erfgenamen ongestoord van hun recht van presentatie gebruik te laten maken.
Tresoar, Hs. 1510 portef. 4 (daarnaar in: van Burmania, Analecta, nr. 1); ook NA, Arch. Grafelijkheidsrekenkamer nr. 530A, 77-77v. Walsweer ziet een en ander duidelijk als schenking van het patronaatsrecht door de landsheer aan de erfgenamen van Sjaardema (en dus niet als een bevestiging van hun rechten, waarbij hij opmerkt dat deze gang van zaken zo vlak voor de algemene regeling van het patronaats- (en presentatie) recht – notabene twee dagen – uiterst merkwaardig is);
Walsweer, ‘Sjaardemalien’, 35. voorzover er vóór 1498 sprake zou zijn van rechten van Edwer Sjaarda (zoals haar achter- kleindochter Edwer Herema stelde)
Walsweer, ‘Sjaardemalien’,43 n. 45. zou het gebruik daarvan niet de jure maar de facto als ‘heerlijkheidsgevolg’ zijn.
Walsweer, ‘Sjaardemalien’, 35-36. Een en ander past echter in het kader van de usurpatie van presentatie- en patronaatsrechten in 1504 door de hertog van Saksen.
Wie van de twee zoons van Jacques van Stavele en Johanna Smaijers, Jacob of Govaerd.
Walsweer, ‘Sjaardemalien’, 49 n. 140. het leen kreeg is niet bekend. De vader overleed 4 april 154
Aud. nr. 1533, 54, 6 mei 1541: bericht aan de landvoogdes over zijn overlijden op 4 april 1541. maar blijkbaar resigneerde de betrokken zoon snel na 28 oktober 1539.
Overigens mag in herinnering worden geroepen dat in 1520 Gerrolt Herema en Swob Sjaarda – met mr. Ezo (Aesgo) als prebendaat – als patronen van de Onze Lieve Vrouwen prebende voorkomen bij een uitspraak over vergoeding aan de prebende wegens een verbrand huis.
GA Franeker, O.A. nr. 83 reg. 44.
1540 - †1546
Sybrant Sipckesz. à Rispens
tot dan vicarius alhier wordt op 14 maart 1540 genomineerd als prebendaat; ge-
steld wordt dat de stemmen bij de electie staakten en dat bij loting Sybrant pre-
bendaat werd.
Hazelhoff, 45 (Van Burmania, Analecta nr. 2). Hij overleed op 12 februari 1546.
Hazelhoff, 51.
tot dan vicarius alhier, wordt 5 augustus 1546 gekozen als prebendaat.
Hazelhoff, 51. Als
prebendaat en deken van Franeker komt hij voor op 12 en 16 februari 1549
RA Franeker nr. 44, 369-373. en 14 februari 1553.
ABU nr. 231, 171 (als Fredericus Galama). Hij overleed op 5 juni 1554.
Tresoar, Hs. 1442, 540-541.
(1554
Dr Upke van Burmania)
Op 17 juni 1554 geven Frouck van Hottinga (weduwe van Botnia) en Edwer van Herema (weduwe van Hoxwier) aan de prebende na het overlijden van de voorgaande te willen begeven.
Hazelhoff, 45 (GA Franeker, Arch. Sjaerdemaleen nr. 1). De andere partij (Menno van Cammingha c.s.)
weet op 26 augustus 1554 de keuze van dr. Upke (van Burmania) door te zetten
Hazelhoff, 45 (GA Franeker, Arch. Sjaerdemaleen nr. 1). 179. Daarop wordt hem op 29 september 1554 door Gotfridt Goffa van Roorda, Edwer van Hoxwier, Julius van Dekema, Frouck van Botnia en Hero van Ockingha de benoeming meegedeeld
Tresoar, Hs. 1442, 540-541. , maar hij bedankte op 6 oktober voor de eer.
GA Franeker, Arch. Sjaerdemaleen nr. 1. Hij was sacrista te Leeuwarden-Oldehove*.
verklaart 21 november 1554 de prebende na vier jaren te zullen teruggeven in handen van collatoren; hij zou dan of priester zijn en het leen zelf bedienen of indien hij geen priester zou worden het leen restitueren.
GA Franeker, Arch. Sjaerdemaleen nr. 1. Hij was een zoon van Sicke van Gratinga en Popck Sybrants Bonga.
Walsweer, ‘Sjaardemalien’, 50 n. 150. Sicke’s eerste vrouw Ydt Juws Dekema was een kleindochter van Swob Sjaarda.
Walsweer, ‘Sjaardemalien’, 50 n. 150. Ocko werd 23 augustus 1561 te Orleans als student ingeschreven en huwde later; hij overleed voor 1570.
Zijlstra nr. 12410.
- voor 1580
Hero van Hottinga
beneficiant van het leen, had het teruggegeven waarna het een tijdlang niet be-
diend was geweest.
Hazelhoff, 52. Walsweer acht hem een kleinzoon van de in 1541 over-
leden pastoor Hero van Hottinga, mogelijk een zoon van Jarich Hottinga, in
1580 notaris te Franeker.
Walsweer, ‘Sjaardemalien’, 51 n. 152. Een Hero van Hottinga werd 10 juni 1577 als student te Keulen inge- schreven; Zijlstra nr. 1423 noemt deze een zoon van Dominicus van Hettinga maar de oudste zoon heet Jarich. In de Genealogie-Hottinga (Stb. I, 224) is hij niet te plaatsen
De stichting van dit leen zou teruggaan tot 1204 en zijn geschied door Focco Hummama en Tet van
Indijck en Pytter Aesonge en Zimek Hummama; de tekst van de fundatiebrief (afschrift van een zo-
veelste copie) is echter 16/17e eeuws.
Arch. Provinciaal Bestuur 1813-1918 nr. 3778, 231; vgl. Van Apeldoorn II, 229-230. Het stuk is zonder twijfel een falsum maar de kern – met de
namen van de stichters en het reserveren van het jus patronatus en (de daaruit voortvloeiende col-
latie)– kan misschien juist zijn. Meegedeeld wordt dat in 1503 Wybrant Hommema een afschrift
van de stichtingsbrief zou hebben gekregen.
Stb. I, de genealogie Hommema (Dronrijp) komt hij niet voor.
Volgens Walsweer bestond het leen in ieder geval in 1455.
Walsweer, ‘Sjaardemalien’, 41 n. 7. In 1523 ontstaat een geschil over de
begeving van het leen. De magistraat van Franeker heeft blijkbaar een priester benoemd waartegen
Goedfrunt Hayesz., als nakomeling van de stichters, in verzet komt. Scheidslieden spreken daarop
uit dat de door de stad benoemde prebendaat in het rustige bezit der prebende zal blijven en dat na
diens afstand of overlijden Goedfrunt in dat leen de benoeming zal doen en dat als het beneficie
daarna weer openvalt de alsdan rechthebbende het leen zal begeven.
GA Franeker nr. 85 reg. 56. Aldus is inderdaad later
gehandeld (zie hierna). In de eerste helft van de 17e eeuw procedeerde de stad Franeker nog over
deze prebende maar na 1635 schijnt het zijn – vermeende – rechten daarop te hebben verloren of
prijsgegeven.
Van Apeldoorn II, 230-235. Het bestaat thans nog steeds als studieleen, ter collatie van de familie.
Het leen bezat vooral land te Ried
BB I, 259; Tjessinga I, 10, 11; 71, 72. en komt daarom ook wel voor als Heer Godfrieds- of St.
Aan het leen verbonden priesters zijn eerst vanaf ca 1500 bekend.
<